Britse regering misleidde publiek in BSE-
crisis
Door een onzer redacteuren
ROTTERDAM, 27 OKT. Opeenvolgende
Britse regringen hebben de risico's van de gekkekoeienziekte (BSE)
stelselmatig onderschat. Daardoor hebben zij het publiek misleid en is
er van een doelmatige aanpak van die risico's voor de veeteelt en de
volksgezondheid geen sprake geweest.
Dat zijn de belangrijkste conclusies uit het rapport over de BSE-crisis
van een speciale onderzoekscommissie onder leiding van rechter Lord
Phillips, dat gisteren is verschenen. De autoriteiten hebben niet bewust
gelogen, maar zij waren veel te veel gefixeerd op het voorkomen van
onrust onder de bevolking, aldus de commissie.
Het onderzoek, dat tweeëneenhalf jaar duurde, is vernietigend over
de wijze waarop de opeenvolgende Conservatieve regeringen onder leiding
van de premiers Thatcher en Major tussen 1986 en 1996 reageerden op de
BSE-epidemie. Het zou tot maart 1996 duren voordat de autoriteiten
toegaven dat BSE waarschijnlijk was overgedragen op mensen. Van deze
variant van de dodelijke hersenziekte van Creutzfeldt-Jakob (CJD) zijn
in Groot-Brittannië intussen 84 gevallen vastgesteld; 77
patiënten zijn overleden. De BSE-crisis kostte de Britse vee- en
vleessector naar schatting vier miljard gulden. Meer dan 170.000 beesten
zijn afgemaakt.
De gekkekoeienziekte ontstond nadat Britse runderen, met name melkvee,
op grote schaal krachtvoer toegediend kregen waarin gemalen karkassen
van runderen en schapen waren gemengd. De kwaadaardige schapenziekte
scrapie, die de hersenen aantast, zou daardoor zijn 'overgesprongen'
naar koeien en vervolgens naar mensen die besmet rundvlees aten. Het
eerste geval van BSE werd in 1986 vastgesteld, de eerste CJD-dode werd
in 1995 geregistreerd.