|
|
CS VRIJDAG
|
Vrijdag Zingend museumstuk
door Henk van Gelder
De gemiddelde operetteliefhebber wordt door de commissie getypeerd als 'een zestigplusser met een kleine beurs, die op zoek is naar het bekende traditionele repertoire in een theater zo dicht mogelijk bij huis.' Daaruit volgt dat artistieke vernieuwing in de operette geen zin heeft - er is geen uitzicht op jonger publiek. En daarmee verdwijnt volgens het advies ook het bestaansrecht van de Hoofdstad Operette, het enige gesubsidieerde gezelschap in dit genre. De commissie suggereert voortaan geen vast gezelschap meer te steunen, maar een potje van vier miljoen gulden per jaar te reserveren voor operette-producties. Wie plannen heeft, kan zich melden. Vorig seizoen heeft de Hoofdstad Operette de laatste voorstellingen gespeeld. Voor dit seizoen was er al niet genoeg geld meer, want sinds 1 januari is de subsidie al gestopt, op basis van een eerder advies van de Raad voor Cultuur. Van de vijftig medewerkers op de loonlijst zit bijna iedereen sinds juni thuis. Het gezelschap is nu in liquidatie. Toen de Hoofdstad Operette in 1945 begon, speelde de professionele operette een hoofdrol in het amusement. Subsidie was niet nodig; de operette kon zich, net als de revue, uitstekend zelf bedruipen. Net als de musical nu - en daar zit 'm de kneep: de musical heeft de operette goeddeels verdrongen. De operette is een museaal genre geworden; nieuwe operettes worden niet meer geschreven. Het vergrijzende publiek zou ze ook niet eens willen zie. Dat kwam elk jaar trouw naar de glans en de flonkering kijken, naar de ruisende japonnen en de schalkse perikelen van de vorsten, baronnen, graven en gravinnen van wie het in de meeste operettes wemelt. Alleen al wanneer er in de balscène geen kroonluchter hing, werd dat al als een ernstige verarming ervaren. In eerdere jaren drong de Raad voor Cultuur steeds aan op vernieuwing. Zo goed en zo kwaad als het ging, deed de Hoofdstad Operette zijn best om aan die wens te voldoen. Maar voorzichtigheid was geboden, om niet het oude publiek af te stoten. Een jonger publiek is immers nauwelijks te vinden voor de werken van Léhar, Kálmán, Millöcker en Johan Strauss, al was het maar omdat de voertaal Duits bleef. Dat er in het weloverwogen operette-hoofdstuk van de commissie-Hierck nog een potje voor ad hoc-initiatieven is gereserveerd, biedt ruimte aan producenten of gezelschappen die een operette ter hand zouden willen nemen. Af en toe moet gewoon kunnen worden gezegd dat een genre zich heeft overleefd. Voor een vast gezelschap is de tijd voorbij. Niet alles hoeft altijd te blijven.
(Uit Cultureel Supplement van 9 februari 2001 )
|
Bovenkant pagina |
|