CS VRIJDAG
Eerder verschenen columns
JL HELDRING
HJAHOFLAND
ROEL JANSSEN
ELSBETH ETTY
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
PAUL DE LEEUW
LEO PRICK
|
'Gunstig voor allochtone kunstenaars'
Staatssecretaris Rick van der
Ploeg pareert de kritiek op zijn multiculturele kunstbeleid uit het
CS van vorige week.
Bij beleid met betrekking tot de multiculturele samenleving kun je het
als politicus moeilijk goed doen, zo heb ik sinds mijn aantreden in 1998
ervaren. Het begint al bij de woorden die we gebruiken voor
bevolkingsgroepen met een niet-Nederlandse achtergrond: allochtonen,
etnische minderheden, migranten, nieuwe Nederlanders. Woorden die aan
inflatie onderhevig zijn, omdat mensen zich er niet in herkennen en
omdat we de woorden steevast associëren met problemen, beperkingen
en gevoeligheden. Als staatssecretaris van cultuur wilde ik deze woorden
in verband brengen met kansen, mogelijkheden en uitdagingen in kunst en
cultuur. Vanaf het begin heb ik culturele diversiteit hoog op de agenda
gezet, omdat ik het herkende als iets van vandaag dat zeer bepalend zou
zijn voor morgen. Culturele diversiteit gaat over verscheidenheid in de
cultuur, zowel in het aanbod als in het publiek, met bijzondere
aandacht voor kunst en cultuur van andere culturen en van culturele
minderheden in Nederland. Ik moet bekennen dat ik geworsteld heb met de
beleidslijn die ik wilde uitzetten, met de aanpak die daarbij hoorde en
met de woorden die ik wilde gebruiken. Daarom heb ik dankbaar gebruik
gemaakt van de kennis en ervaring die in de cultuurwereld en daarbuiten
aanwezig is. Het resultaat hiervan staat in de nota's Ruim baan voor
culturele diversiteit en Cultuur als confrontatie. En, zoals
Mark Duursma vorige week vrijdag vaststelde in deze krant, daarin ging
ik in de ogen van tegenstanders te ver en in die van voorstanders niet
ver genoeg. (Jullie zijn zwart, Van der Ploeg en de allochtone
cultuur- een tussenstand, CS 26-1). Een vervelend neveneffect van
het heftige debat dat daarop volgde was dat sommige kunstenaars met een
niet-Nederlandse achtergrond zich gestigmatiseerd voelden en zich daarom
niet in het debat mengden. Duursma maakt de balans van mijn beleid
eigenlijk te vroeg op: de cultuurnota is immers net ingegaan. Met de
verdeling van het geld onder een aantal instellingen wordt de
Nederlandse cultuur natuurlijk niet in één klap diverser
en gekleurder. In de cultuurnota worden meerjarige subsidies verdeeld
onder instellingen die vaak al een lange staat van dienst hebben. Met
zo'n subsidie wordt hun continuïteit voor vier jaar gewaarborgd.
Ik heb ervoor willen waken om 'continuïteit' automatisch te laten
volgen door 'tot in de eeuwigheid'. Gevestigde instellingen zijn nu
eenmaal in het voordeel doordat zij zich al konden bewijzen. Ik heb de
Raad voor Cultuur daarom gevraagd om nieuwkomers een gelijke kans te
geven. Resultaat: een cultuurnota met veel meer 'vers bloed'. Deze
generieke aandacht voor nieuwkomers heeft een gunstig effect gehad op
het aantal allochtone kunstenaars en instellingen met een
multiculturele signatuur in de cultuurnota, zonder ze overigens van een
apart label te voorzien. Het bij hen terechtgekomen percentage
instellingsgelden komt nu dicht in de buurt van de door een deel van de
cultuursector bepleitte 7 procent (The seven percent solution,
1999).
Tegelijkertijd zien we dat veel initiatieven, net als anderen, nog niet
aan meerjarige subsidiëring toe zijn. Voor mij is daarmee de kous
niet af. Het vraagt een langere adem en een ander type investering.
Daarom heb ik naast de vierjarige subsidiëring van culturele
instellingen andere beleidsinstrumenten ingezet om kansen te geven aan
allochtone kunstenaars, om het bestuurdersbestand in de culturele sector
een diverser aanzien te geven en om in gemeenten en provincies een
impuls te geven aan het culturele leven. Bijvoorbeeld met het Actieplan
Cultuurbereik dat zich richt op de vergroting van het cultuurbereik. De
12 provincies en 30 grootste steden van Nederland ontwikkelen
vierjarige Programma's Cultuurbereik waarin zo'n 95 miljoen gulden
omgaat, inclusief de matching van provincies en gemeenten. Culturele
diversiteit loopt als een rode draad door deze programma's heen. Zo
ontwikkelen musea, theaters, muziekpodia en bibliotheken plannen om een
ander cultureel aanbod te laten zien en om andere publieksgroepen te
bereiken. En kunst- en cultuurverkenners worden in stelling gebracht om
beginnend en gevorderd talent op te sporen. De Phenix Foundation, een
initiatief van een aantal cultuurfondsen, sluit op deze ontwikkelingen
aan door samen met een aantal verkenners maatwerk te bieden aan
allochtoon talent. Bijvoorbeeld met coaching, begeleiding en eventueel
opleiding. Atana, dat nog geen jaar bestaat, heeft intussen haar eerste
resultaten geboekt. Dit netwerk richt zich op een diverser
bestuurdersbestand in de cultuursector door op onorthodoxe wijze
relaties te leggen tussen potentiële bestuurders en culturele
instellingen. Inmiddels zijn 25 bestuurders geplaatst, en zitten 36
bestuurders in de bemiddelingsprocedure. Of het Actieplan Cultuurbereik
en de Phenix Foundation succes zullen hebben, kunnen we op zijn vroegst
over enkele jaren zien. Ze verdienen het in ieder geval om een kans te
krijgen. Het debat is nog lang niet afgelopen, want het maakt onderdeel
uit van een beweging die maar net is ingezet. Binnen en buiten de
gevestigde culturele instellingen en in steden en provincies zal de
komende jaren nog veel gesproken en gedaan worden om de cultuurwereld
een diverser aanzien te geven. Nieuwe inzichten en andere perspectieven
verwerf je immers niet over één nacht. Maar ik heb de
stille hoop dat we dit debat over 5 á 10 jaar niet meer hoeven
te voeren en dat initiatieven als Atana en de Phenix Foundation dan
overbodig zijn geworden.
RICK VAN DER PLOEG
Dit is een bekorte versie van een toespraak die de staatssecretaris
eergisteren hield voor de Internationale Sociëteit in Amsterdam.
(Uit Cultureel Supplement van
2 februari 2001
)
|
|