LEO PRICK
Eerder verschenen columns
JL HELDRING
HJAHOFLAND
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
ELSBETH ETTY
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
PAUL DE LEEUW
|
LEO PRICK
9 december 2000
Een treurige geschiedenis
De gemeente Rotterdam heeft
jarenlang geprobeerd de oprichting van een moslimschool voor voortgezet
onderwijs tegen te gaan. Uiteindelijk, na veel gechicaneer, heeft zij
haar verzet moeten opgeven. De school is er, de belangstelling ervoor
blijkt overweldigend, maar het is allesbehalve een succes. Wat is er
gebeurd?
Bij de oprichting van een nieuwe school wordt in de regel gekozen voor geleidelijke groei. Begonnen wordt met alleen een
brugklas, waarna successievelijk de hogere klassen volgen. Eerst
bijvoorbeeld alleen havo en atheneum, later ook een mavo- of
gymnasiumafdeling. Ze groeien eerst naar boven en vervolgens in de
breedte. Het aantal leraren en leerlingen nemen beiden geleidelijk toe.
De moslimschool in Rotterdam heeft de zaken heel anders aangepakt. Die
begon met alle klassen in één keer. Klas 1 tot en met 6.
Totaal 300 leerlingen, waarvan de helft brugklassers. De rest was
verdeeld over de vele andere klassen. Dat kon natuurlijk nooit goed
gaan: al die leerlingen van verschillende niveaus die bovendien zoal
hun eigen redenen hadden om van school te veranderen. De keuze voor
deze onmogelijke aanpak schijnt alles te maken te hebben met de
voorzitter van het bestuur die wilde dat zijn eigen kinderen in de
hogere klassen konden instromen. Die voorzitter bestuurt de school
bovendien op een wijze die in de voetballerij gewoon is, maar daar
buiten toch heel apart. Zo heeft hij al na enkele maanden de trainer,
in casu de rector, naar huis gestuurd. Die pakte de spelers verkeerd
aan, de opstelling deugde niet, kortom, de voorzitter, van beroep
rijlesinstructeur, ging op de stoel zitten van de rector. Volop
belangstelling en toch loopt het verkeerd. De reden van die
belangstelling is gelegen in de achtergrond van een deel van de
allochtonen die vinden dat de Nederlandse scholen niet goed aansluiten
bij hun levensstijl, waarden en normen. Zij willen een school die
aansluit bij wat zij belangrijk vinden. In plaats van dit verlangen te
steunen hebben we dat steeds tegengewerkt. Als dan na lang politiek en
juridisch getouwtrek blijkt dat dit niet langer kan worden
tegengehouden, hebben de initiatiefnemers het vertrouwen in instanties
natuurlijk al lang verloren. Ze vragen niemand advies, gaan het
allemaal zelf uitzoeken en pakken het dus verkeerd aan. De bestaande
christelijke en katholieke scholen zijn indertijd opgericht door
besturen die veelal bestonden uit notabelen. Die konden dankzij hun
relaties de voorwaarden scheppen die maakten dat hun initiatief van
alle kanten werd gesteund. Ook beschikten zij over een kader dat
dezelfde opvattingen was toegedaan. Bestuur, directie en leraren
handelden eensgezind vanuit dezelfde levensbeschouwing. Dit betekent
overigens niet dat die besturen zich altijd op gepaste afstand hielden
van de dagelijkse gang van zaken op school. Zo herinner ik me dat we op
een dag op de lagere school een liedje leerden dat in geen boekje
voorkwam. De frater schreef de tekst op het bord. De eerste zin van het
eerste couplet luidde: 'Stem nummero één van lijst
één'. De naam van een zekere Romme kwam er veelvuldig in
voor. Het idee om via de kindertjes de ouders te bewegen op de KVP te
stemmen zal ongetwijfeld op hoog niveau zijn uitgebroed, maar daar had
niemand moeite mee aangezien het hoofd der school en zijn onderwijzers
dit initiatief van harte ondersteunden en dus eensgezind uitdroegen. En
zo klonk het in de hele school uit talloze kinderkeeltjes: 'Stem
nummero één van lijst één'.
Leo Prick
|
|