U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
Klik hier
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

 NIEUWSSELECTIE 
 KORT NIEUWS 
 RADIO & TELEVISIE 
 MEDIA 

Cees Fasseur: Wilhelmina. Krijgshaftig in een vormeloze jas. Balans, 644 blz. ƒ85,- (geb), ƒ69,50 (pbk)

Fasseur bevestigt het klassieke beeld van Wilhelmina

Ballingschap als troef


Juist haar jaren in ballingschap te Londen zijn, volgens historicus Cees Fasseur, het hoogtepunt van Wilhelmina's regeerperiode. In deel twee van zijn biografie tekent hij met behulp van Wilhelmina's privé-correspondentie een weinig vernieuwend maar menselijk portret van de vorstin.

Gerard Mulder

In de vroege ochtend van 10 mei 1940 dreunt de lucht boven Den Haag van het lawaai van een Duitse luchtvloot. Een deel ervan zwenkt weg om het koninklijk verblijf Huis ten Bosch onder vuur te nemen. Een marechaussee wordt in zijn been geraakt; de vorstin blijft ongedeerd. Met een lichte mitrailleur weten paleiswachten één van de toestellen uit de lucht te schieten. Ondanks dit bemoedigende begin scheept de koningin zich drie dagen later toch in Hoek van Holland in op de Britse torpedobootjager Hereward. Die zet haar, ondanks haar verzoek naar het nog onbezette Breskens te stomen, keurig af op de Parkeston Quay in Harwich.

Cees Fasseur laat Krijgshaftig in een vormeloze jas, het tweede deel van zijn Wilhelmina-biografie, dus juist niet beginnen waar het vorige eindigt. Dat is in november 1918, wanneer het er heel even naar uitziet dat de Nederlandse monarchie het treurig lot zal delen van zoveel andere gekroonde hoofden in Europa. Nog maar net heeft Wilhelmina gehoord dat een familielid van haar, keizer Wilhelm van Duitsland, als vluchteling om toelating in Nederland heeft verzocht, of de vlam schijnt ook hier in de pan te slaan. In het kielzog van de revoluties in Rusland en Duitsland roept de sociaal-democratische leider Pieter Jelles Troelstra op tot omverwerping van de bestaande machtsverhoudingen. Een paar dagen later al blijkt hij de behoefte aan een omwenteling in het gezapige Nederland sterk te hebben overschat. Een uitzinnige menigte betuigt op het Malieveld in Den Haag haar trouw aan het Oranjehuis. Het gevaar is bezworen.

Deel twee opent abrupt met de eerste van een reeks gebeurtenissen die ertoe leiden dat Wilhelmina zelf vluchteling wordt. Voor die sprong in de tijd van november 1918 naar mei 1940 is veel te zeggen. Het relaas van Wilhelmina's eerste dagen in oorlogstijd geeft het verhaal vaart. Bovendien is biograaf Fasseur meteen waar hij wezen wil. Voor hem zijn ironisch genoeg juist de vijf jaren in ballingschap het hoogtepunt, de bekroning van Wilhelmina's regeerperiode. Ervoor noch erna heeft zij zich zo indrukwekkend kunnen profileren als symbool van een vrij en onafhankelijk Nederland.

Dat is het verschil met de vlucht van Wilhelm: zijn staatkundige betekenis hield erdoor op. Die van Wilhelmina groeide er juist door, al zag haar volk dat aanvankelijk niet zo. De verontwaardiging over haar vertrek was in het pas bezette Nederland wijd verbreid. Nog maar vier jaar geleden probeerde historica Nanda van der Zee dit oude sentiment op te poken door in haar boek Om erger te voorkomen te beweren dat Wilhelmina met haar vlucht voor Hitler de weg had vrijgemaakt naar de legale installatie van een burgerbewind. Dit zou de verdelging van de joden in Nederland veel fanatieker aanpakken dan een militair bestuur, dat andere zaken aan zijn hoofd heeft. Met andere woorden: Wilhelmina is medeschuldig aan de jodenvervolging. Dat hoeft ons volgens Van der Zee niet te verbazen, want toen er voor de oorlog sprake was van de bouw van een kamp op de Veluwe voor joodse vluchtelingen uit Duitsland, heeft de koningin verhinderd dat het in de buurt van haar zomerpaleis Het Loo zou verrijzen. Het kamp kwam vervolgens in de buurt van het Drentse plaatsje Westerbork te staan.

Gezien het aantal drukken dat Om erger te voorkomen beleefde (nu vier), wilde Nederland maar al te graag kennisnemen van deze bezoedeling van het vorstelijk blazoen. Fasseur voelde zich dan ook geroepen hierop in te gaan. Hij erkent Wilhelmina's afkeer van de nabijheid van de vluchtelingen 'niet het meest verheffend' te vinden. Toch wijst hij er terecht op dat zij toen niet kon weten waarop de jodenvervolging zou uitdraaien.

Fasseur schrijft niet te weten waarom Hitler een burgerbewind onder leiding van Reichskommissar Arthur Seyss-Inquart over Nederland aanstelde. Het antwoord op die vraag is tamelijk eenvoudig. De Duitse gewoonte bezet gebied door burgers te laten besturen dateerde nog uit de Eerste Wereldoorlog en werd door Hitler overgenomen. Dat sommige bezette gebieden, zoals België, voor kortere of langere tijd een militair bewind hielden, behoorde tot specifieke uitzonderingen. Gegeven de talloze verschillen in omstandigheden tussen de bezette landen is het nagenoeg onmogelijk een rechtstreeks verband te leggen tussen de hevigheid van de jodenvervolging en een Duitse Militr- of Zivilverwaltung. De bestuurskwestie is trouwens slechts schijnbaar relevant. Fasseur heeft gelijk waar hij schrijft dat Hitler het vertrek van Wilhelmina niet nodig had om met Nederland te doen waar hij zin in had. De Führer is niet de geschiedenis ingegaan wegens zijn grote respect voor staats- en volkenrecht. Exit Van der Zee.

Daarmee achtte Fasseur zich nog niet ontslagen van de plicht tot analyse van Wilhelmina's besluit naar Engeland uit te wijken, al was dit aanvankelijk niet haar bedoeling. Volgens hem is het de beste beslissing die ze ooit heeft genomen. Die werd volgens hem gevolgd door een tweede schot in de roos, haar weigering de regeringszetel te verplaatsen naar Nederlandsch-Indië, een verhuizing die in het kabinet sterke voorstanders kende.

Wat het eerste besluit betrof: in ballingschap, maar wel in vrijheid kon ze meer voor Nederland doen dan onder Duits toezicht. Het is verleidelijk zich voor te stellen hoe de oude koningin onder gejuich van Haagse omstanders een passerende SS'er een mep met haar bontstola geeft, iets waartoe ze zeker in staat was. Maar als de bezetter haar vervolgens gevankelijk had weggevoerd naar een kasteel in Midden- Europa, het lot van de Belgische koning Leopold III, was het met haar invloed en symboolfunctie gedaan geweest.

Naar Indië wilde Wilhelmina voor geen prijs, al was het maar door haar angst voor besmetting met tropische ziekten en haar geringe bestendigheid tegen de hitte. Afgezien daarvan had ze een zakelijke troefkaart, die ze met succes uitspeelde. Batavia mocht dan formeel Nederlands grondgebied zijn en daarom de aangewezen plaats voor de Nederlandse regering, die stad was wel duizenden kilometers verwijderd van de plaatsen waar de beslissingen over de oorlogvoering vielen. Dat was eerst alleen Londen, waar Wilhelmina bij Churchill kon binnenlopen, en, na 7 december 1941, Washington. Daar zetelde een president, Franklin D. Roosevelt, die een particuliere genegenheid voor de Oranjes koesterde. De juistheid van de afweging om in Londen te blijven, is bewezen door het verdere verloop van de oorlog, toen constant en rechtstreeks overleg met de Britten en Amerikanen van levensbelang bleek.

In biografietechnisch opzicht is het in eerste aanleg verrassend dat Fasseur de Londense jaren van Wilhelmina tot speerpunt van zijn boek heeft durven maken. Exact diezelfde periode uit haar leven is twintig jaar geleden al eens uitputtend nageplozen; de twee dikke delen 9 van Loe de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog getuigen daarvan. Wat valt daaraan nog toe te voegen? Ook Fasseur blijkt op zijn beurt een troefkaart te hebben, eentje die De Jong destijds was onthouden.

Dat waren de talloze brieven die Wilhelmina van 1940 tot 1945 schreef aan haar dochter Juliana in de Canadese hoofdstad Ottawa. Veiligheidshalve was de kroonprinses daar met haar dochters Beatrix, Irene en - vanaf haar geboorte in 1943 - Margriet ondergebracht terwijl haar echtgenoot Bernhard in Engeland zijn gevechtsvliegbrevet aan het halen was. Juliana's brieven aan haar moeder zijn niet bewaard gebleven; waarschijnlijk heeft Wilhelmina ze in de laatste fase van haar leven verbrand. De brieven van moeder aan dochter zijn niettemin zo rijk aan details, sfeer en stemming dat de biograaf zich kon veroorloven De Jongs werk niet na te vertellen.

Het verhaal is daardoor intiemer geworden, veel meer gericht op Wilhelmina als mens. Méér kan een biograaf haast niet verlangen. Deel twee doet dan ook niet onder voor zijn uit 1998 daterende voorganger, De jonge koningin, dat kon profiteren van de brieven van Wilhelmina aan haar moeder Emma. Fasseur heeft een uitstekende hand van parafraseren en citaten kiezen. Ook heeft hij een scherp oog voor dosering van de context. Dit, gevoegd bij zijn vlotte pen die soms is gedoopt in een prettige ironie, maakt beide boeken tot een stilistische en inhoudelijke eenheid en tot onderhoudende lectuur. Toch hoeft De Jong niet te vrezen dat belangrijke delen van zijn 'Geschiedwerk', om zijn eigen terminologie te gebruiken, nu zijn achterhaald. Het beeld dat van Wilhelmina oprijst, is nergens wezenlijk anders dan dat uit Het Koninkrijk. Haar antagonisme jegens het kabinet in ballingschap, haar onverzettelijke geloof in de overwinning van de geallieerden, haar neigingen tot onconstitutioneel handelen, haar ongenuanceerde zwart-witdenken, haar hartstochtelijk streven naar een onbenoembare 'vernieuwing' van de naoorlogse maatschappij: alles was al bekend. Het wordt alleen verklaarbaarder, en dat is de grote verdienste van deze biografie.

Nu is te zien hoe zeer Wilhelmina's gemoedstoestand tijdens haar verblijf in Engeland niet alleen is beïnvloed door haar karakter, maar ook het resultaat is van haar teleurstellende ervaringen in het interbellum. Want Fasseur begint wel met de meidagen van 1940, na het eerste kopje thee dat de ontredderde vorstin door 'Bertie', de Britse koning George VI, krijgt ingeschonken, volgt een lange flashback vanaf 1918. Twintig jaren passeren de revue.

Twee decennia waarin Wilhelmina moest gadeslaan hoe haar vaderland, dat zij beminde alsof het een mens was, geleidelijk aan verscheurd raakte door de steeds verder om zich heen grijpende verzuiling. De maatschappij viel uiteen in gesloten blokken, die onderling vrijwel geen contact met elkaar hadden, behalve door het projecteren van wantrouwen op elkaar.

Wilhelmina kreeg daarmee ook rechtstreeks te maken, bijvoorbeeld in de vorm van moeizame kabinetsformaties en stormachtige politieke crises die voortkwamen uit gapende kloven tussen godsdienstige en ideologische kemphanen. Een goed voorbeeld daarvan is de twist om het onderhouden van een gezantschap bij het Vaticaan. Natuurlijk, als nazaat van Willem de Zwijger, een afstamming waarvan zij zich elke seconde van haar volwassen leven bewust is geweest, koesterde zij een telkens opflakkerende achterdocht tegen de katholieken. Maar deze borrelingen waren folklore in vergelijking met de fundamentele tegenstellingen waarvan de samenleving was doortrokken.

Wilhelmina's privé-leven was evenmin zonnig geweest. Fasseur probeert het beeld dat haar huwelijk met de Mecklenburgse prins Hendrik één grote sof was, te nuanceren door te wijzen op de vele vorstelijke vakanties die de prins althans voor een paar dagen mee vierde. Ook schreef hij zijn gade wel eens een aardig briefje om haar te complimenteren met de manier waarop zij de troonrede had uitgesproken. Desondanks komt ook de biograaf er niet onderuit vast te stellen dat het koninklijk paar grotendeels gescheiden van elkaar leefde. Het huwelijk kwam nog meer onder druk te staan door de dwangmatigheid waarmee Hendrik zich in affaires met andere vrouwen stortte, en de financiële rampen die achterbleven wanneer het ruisen van de buitenhuwelijkse rokken al was weggestorven. Hendrik placht zijn vriendinnen te overladen met extreem kostbare geschenken, waarvoor hij het geld niet had. Hij deed financiële beloften die hij niet kon waarmaken en hij werd gechanteerd. Rijke vrienden als de Rotterdamse magnaat A. G. Kröller, en niet te vergeten Hendriks eigen vrouw, moesten de tekorten aanzuiveren. Het afwikkelen van Hendriks nalatenschap na zijn dood in 1934 heeft uiteindelijk zestien jaar geduurd. Hoewel deze verwikkelingen al omstreeks 1914 begonnen, wijdde Fasseur er in deel een geen woord aan. Dat leidde tot de verdenking dat hij deze hete aardappel voor zich uitschoof. Daaraan lag de veronderstelling ten grondslag dat de biograaf het leuk zou vinden als de levende Oranjes zijn boek zouden lezen én waarderen, wat met betrekking tot passages over de uitspattingen van een prins-gemaal nog maar valt af te wachten.

Manmoedig heeft Fasseur ten slotte door de zure appel heen gebeten, al is het hoofdstuk over Hendrik en diens affaires niet het beste uit zijn boek. Hij schrijft er een beetje omfloerst over, alsof het eigenlijk meer gaat om haperingen in het geldverkeer tussen het paleis en de buitenwereld dan om prinselijk wangedrag. Hoe gevoelig het geval- Hendrik in de koninklijke familie lag, blijkt uit het feit dat Fasseur volgens hemzelf nergens in de koninklijke archieven is gestuit op documenten die uitsluitsel geven over een affaire die Wilhelmina nog tot in Londen heeft achtervolgd. De zaak draaide om de voormalige Haagse hoofdcommissaris François van 't Sant, een vertrouweling van de koningin, die in opspraak was geraakt doordat hij tussenpersoon was geweest bij het afkopen van een maîtresse van Hendrik. Wilhelmina wilde hem op hoge posten benoemen, maar hij had zich niet kunnen onttrekken aan de verdenking het geld - honderdduizenden guldens - in eigen zak te hebben gestoken. Materiaal dat erover had moeten zijn, is vernietigd. Ook Fasseur slaagt er niet in, iets nieuws aan de zaak toe te voegen.

Een grotere slag dan het overlijden van Hendrik moet in 1934 voor Wilhelmina de dood van haar moeder Emma, vriendin en raadgeefster tegelijk, zijn geweest. De jaren dertig werden verder verduisterd door de economische depressie, die in Nederland een half miljoen werklozen veroorzaakte. Wilhelmina leed mee met de ellende in menig Hollands huishouden en het versterkte haar neiging tot soberheid, simpelheid en 'gewoon doen'. Enig lichtpunt waren de verloving en de bruiloft van haar enige dochter Juliana met de Duitse prins Bernhard zur Lippe- Biesterfeld in 1937.

Minutieus heeft Fasseur de jarenlange speurtocht van Wilhelmina naar een geschikte huwelijkskandidaat voor Juliana gereconstrueerd. Zijn verslag is te mooi om hier weg te geven, behalve de interessante vaststelling dat Bernhard zich destijds op eigen initiatief heeft gemeld. Er was geen reden voor wantrouwen jegens zijn motieven, want, dat maakt Fasseur wel duidelijk, in vergelijking met de schier eindeloze optocht van bleekscheten, stoethaspels en katholieken (!) was Bernhard de perfecte schoonzoon. Een man van de wereld, innemend, zijn talen sprekend, met uitstekende manieren. Bernhard was méér dan een goede vangst; hij was een belofte voor grote dingen in de toekomst.

Nu vallen de stukjes van de Londense puzzel in elkaar. Mei 1940 was het absolute dieptepunt in Wilhelmina's leven. Maar nadat zij mentaal weer was opgekrabbeld en haar geloof in de geallieerde eindzege met de dag toenam, zag zij weer ongehoorde perspectieven. In bezet Nederland, zo had zij gedistilleerd uit de schaarse berichten van Engelandvaarders, was het met de door haar verfoeide 'hokjesgeest' gedaan, en snakte de bevolking naar eenheid. In Londen kon ze zonder de loden bal van een gepolariseerde en verstarde democratie aan haar been vrijelijk fantaseren over een 'vernieuwd' Nederland dat uit de as van de bezetting zou herrijzen. Engeland had nog meer voordelen. Prins Bernhard bewees er zijn voortreffelijkheid als toekomstig prins-gemaal door zich volledig voor de geallieerde zaak in te zetten. Belangrijke functies lagen voor hem in het verschiet. Wilhelmina kon er haar behoefte aan 'gewoon doen' helemaal uitleven door zelf de was op te hangen, samen met het volk nachten in schuilkelders door te brengen, en in haar eentje fietstochtjes te maken.

Eigenlijk was het enige dat haar in Londen herinnerde aan het oude Nederland, haar kabinet, dat bestond uit stramme, tobbende heren uit het verzuilde establishment. Niet voor niets worden zij door haar in haar brieven aan Juliana geregeld aangeduid als 'stakkers' en 'stumpers', dan wel 'het stel'. Alleen al visueel pasten zij niet in Wilhelmina's noties van de 'vernieuwing', wat op den duur zelfs gold voor haar vertrouweling Van 't Sant. Omdat delegaties van het voormalig verzet uit het sinds september 1944 bevrijde zuiden van Nederland zich aandienden onder de noemer 'vernieuwd', dreef ze begin 1945 tegen de zin van premier Gerbrandy door dat een aantal van hen in het kabinet werd opgenomen.

Gezien haar absurd hooggespannen verwachtingen kon naoorlogs Nederland Wilhelmina alleen maar hevig tegenvallen. Fasseur oppert, heel plausibel, dat het deze hevige teleurstelling over het snelle herstel van de oude, verzuilde maatschappij is geweest die haar mede ertoe aanzette om al drie jaar na de bevrijding af te treden. Natuurlijk waren er ook andere redenen. In 1948 was ze dik in de zestig en de slopende oorlogsjaren hadden haar dodelijk vermoeid. Niettemin leefde - en schilderde - ze nog veertien jaar door in een volgens Fasseur 'welhaast bizarre eenvoud'.

Nog één keer, in 1956, werd het om haar heen even spannend toen het huwelijk van Juliana en Bernhard bijna bezweek onder de spanningen die werden opgeroepen door de nauwe banden van de koningin met de handoplegster Greet Hofmans. Hoewel er aanwijzingen zijn dat Wilhelmina zich met het conflict heeft bemoeid - zo werd zij op het dieptepunt van de crisis onverwachts gesignaleerd in het Paleis op de Dam - heeft Fasseur aan onze kennis van deze episode niets toe te voegen. Alleen dat zij geregeld 'goede gesprekken' met Hofmans heeft gevoerd.

Wilhelmina overleed 28 november 1962 na hartklachten. Het 'vernieuwde' Nederland heeft ze nooit mogen aanschouwen. Misschien dat het huidige Nederland erop lijkt.

NRC Webpagina's
23 FEBRUARI 2001

Archief Boeken


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad