|
|
|
NIEUWSSELECTIE Cahier DNA
|
DNA maakt verdachten doorzichtig
AMSTERDAM, 3 FEBR. "Moet alles wat kán ook kunnen?" Deze vraag stelde koningin Beatrix in haar kersttoespraak van 1990. Zij had het over de erfelijkheidstechniek. Het blijft een lastige vraag, ook al wilde een duidelijke Kamermeerderheid deze week het DNA-onderzoek in strafzaken verder verruimen dan minister Korthals (Justitie) voor wenselijk houdt. Wat kan daar nu tegen zijn? Een grondregel van de strafrechtspleging is dat een verdachte niet kan worden gevraagd bewijs tegen zichzelf te leveren. Dit staat bekend als het 'nemo tenetur'- beginsel. Als het gaat om derdegraadspraktijken is dit onomstreden. Het gaat niet aan met overheidsdwang de wil (het innerlijk) van een mens te breken. De betekenis van het beginsel reikt echter verder. Het onderstreept dat het de taak van de aanklager is het bewijs van schuld aan te dragen en niet van de aangeklaagde zijn onschuld te bewijzen. De problemen beginnen met de paperassen die zeker de moderne mens produceert. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft gezegd dat deze in bepaalde gevallen buiten de nemo teneturbescherming vallen, omdat ze geacht kunnen worden "onafhankelijk van de wil" van de betrokkene te bestaan. Toch kan men met evenveel recht zeggen dat het papieren spoor - tegenwoordig steeds vaker het elektronisch spoor - slechts een verlengstuk is van de persoonlijke sfeer van de burger die het beginsel nu juist beoogt te beschermen tegen al te ruime aanspraken van justitie en politie. De moderne mens is verplicht allerlei gegevens te vermelden. Dat is geen strafrechtelijke verplichting maar een administratieve. Maar is daarmee gezegd dat de opgave "onafhankelijk van zijn wil" is? Deze vraag geldt a fortiori voor het DNA-debat. De verplichte DNA-test is slechts een vingerafdruk, heet het. En dat is zeker het geval nu niet meer onder dwang bloed hoeft te worden afgenomen maar kan worden volstaan met wat wangslijn of zelfs een losse haar. Het verschil tussen het verboden 'meewerken' aan je eigen veroordeling en het normatief kleurloze 'dulden' wordt daarmee wel heel klein, betoogde de Amsterdamse hoogleraar strafrecht Schalken al meer dan tien jaar geleden. Toch zag ook hij een probleem: de crux zit hem niet zozeer in de ernst van de ingreep maar in het feit dat door die ingreep lichaamsmateriaal wordt verkregen waarin biologische informatie over de individualiteit van de mens ligt opgeslagen. DNA-identificatie komt met andere woorden gevaarlijk dicht bij de wil (het innerlijk) van de mens en dus het nemo tenetur-gebod. Schalken vond echter dat dit dient te worden afgewogen tegen andere (justitiële) belangen. Bovendien neemt volgens hem het belang van het nemo tenetur-principe af "naarmate de betrouwbaarheid van de onderzoeksmethode toeneemt". Een andere visie werd ontvouwd door de Leidse hoogleraar strafrecht De Roos. Zijn probleem is dat de DNA-proef de verdachte nog veel meer dan nu reeds het geval is tot object van onderzoek maakt. Als de verdachte volkomen 'doorzichtig' wordt, is al snel een stadium bereikt waarin zijn positie als procespartij in het strafgeding van elke betekenis is ontbloot. De verdachte is dan nog slechts een instrument voor de waarheidsvinding. Dat is een ontkenning van de persoonlijke waarde die ook weinig goeds belooft voor de uitwerking van de straf die daarop volgt. De Tweede Kamer is het fundamentele dilemma over de beginselen voorbij, zo bleek deze week. In 1993 waarschuwde het Kamerlid Korthals (VVD) nog voor de " schaduwzijden". Hij betoogde "dat waarheidsvinding in ons strafproces belangrijk is maar niet een alles overheersend Leitmotiv". Maar de huidige VVD-woordvoerder Nicolaï betoogt zonder omhaal: "Zoals bekend is de VVD groot voorstander van zoveel mogelijk gebruik van DNA als een soort vingerafdruk." Helemaal sterk maakt D66- afgevaardigde Dittrich het. Hij wil zelfs een gratieverzoek binden aan de verplichting DNA-materiaal af te leveren. Ook als daar helemaal geen reden voor is, zoals bij een vermogensdelict. D66 is de partij die zich ooit inzette voor de grondwettelijke erkenning van de lichamelijke integriteit. Nog onlangs bepleitte D66-fractievoorzitter Thom de Graaf een parlementair onderzoek over DNA, met onder meer als vraag: "Hoe ver moet je in het strafrecht gaan?" Zijn fractielid Dittrich is dat punt kennelijk voorbij, al wilde hij vijf jaar geleden op de televisie wel toegeven dat hij een " psychologische drempel" over moest. Dat is een interessante opmerking. Wat beweegt Kamerleden om zo zonder voorbehoud voor een techniek te pleiten waarover deskundigen waarschuwen dat die techniek slechts een aanwijzing oplevert en geen bewijs? Alleen al de aanwezigheid van peuken of haren van anderen op de 'plaats delict' kunnen zorgen voor dwaalsporen. Een politielobby die inspeelt op ernstige delicten die grote verontrusting wekken, vormt een belangrijke factor. Maar er lijkt ook sprake te zijn van een innerlijke dynamiek in de politiek dat het goede doel alle middelen heiligt. Minister Korthals waarschuwde daar al tegen bij zijn eerste begrotingsdebat. Als minister is Korthals in elk geval bij zijn principiële stellingname gebleven. Hij houdt vast aan "een ruimere maar niet automatische toepassing van DNA-onderzoek". Het gaat te ver iedere fietser die door rood rijdt en zich niet kan legitimeren, te onderwerpen aan DNA-onderzoek. De bewindsman onderkent "dat niet alleen technische maar ook maatschappelijke ontwikkelingen leiden tot een groter draagvlak voor toepassing van DNA-onderzoek". Met nauw verholen verbazing constateert hij dat "de opslag van de daardoor verkregen gegevens in een groot deel van de maatschappij niet langer als bedreigend maar als zeer wenselijk wordt ervaren". Toch blijft het inrichten van een DNA-databank een reden tot bedenking. Neem de massale opslag van hielprikjes die nog niet zo lang geleden in het nieuws kwam. "Een goudmijn voor opsporingsautoriteiten" is dat genoemd. Zeker als de juridische norm "onafhankelijk van de wil" blijft luiden. Is dat de bedoeling van jonge ouders? Anders gezegd: waar trekt de Kamer de grens? Nog niet zo lang geleden was dat bij misdrijven van acht jaar of meer. Nu is het vier jaar, maar ook deze limiet staat onder druk. De burgemeester van Kampen bepleit al DNA-identificatie van iedereen.
|
NRC Webpagina's 3 FEBRUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|