|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
U-236 IN DU-MUNITIE IS GEEN PROBLEEM
Arm en opgewerkt
Nieuws en toch geen nieuws was het toen de UNEP, de VN-organisatie voor milieu, op 16 januari bekendmaakte dat het Zwitserse AC- Laboratorium in Spiez in zijn monster verarmd uranium uit Kosovo sporen van de zeldzame uranium-isotoop U-236 had gevonden. Er was verbazing bij de UNEP, bij het laboratorium zelf en bij veel experts want U-236 komt niet in meetbare hoeveelheden voor in 'gewoon' verarmd uranium. Er leek dus maar één conclusie mogelijk: er zat ook 'opgewerkt' uranium in het DU (depleted uranium) van Kosovo. En dat blijkt ook inderdaad het geval. De Amerikanen hebben dat al lang geleden bekendgemaakt en bijzonder gevaarlijk lijkt het niet. 'Gewoon' verarmd uranium is een restproduct dat achterblijft in een verrijkingsfabriek (zoals bijvoorbeeld Urenco in Almelo) als daarin natuurlijk uranium is verrijkt. Natuurlijk uranium bestaat voornamelijk uit de isotoop U-238 en bevat verder 0,7 procent U-235 (en een nog kleinere fractie U-234). Voor toepassing in de meeste kerncentrales moet de fractie van het goed splijtbare U-235 worden opgevoerd tot zo'n 2 3 procent en voor kernwapens zelfs tot ver boven de 80 pocent. Het uraniumoxide U3O8 dat na de zuivering van het erts overbleef als yellow cake wordt daartoe omgezet in uraniumhexafluoride (UF6) dat makkelijk in gasvorm overgaat en als zodanig is te 'verrijken' in een fabriek met ultracentrifuges (zoals in Nederland, Duitsland en Engeland) of met behulp van gasdiffusie (zoals Amerikanen en Fransen doen). Er blijft dan uranium over waarin de hoeveelheid U-235 nog maar 0,2 of 0,3 procent is. Dat is het verarmd uranium. Veel verrijkingsfabrieken bewaren hun DU als hexafluoride in stalen vaten tot er misschien weer eens een markt voor is. De straling komt nauwelijks door de vatwand heen en levert geen noemenswaardige bijdrage aan de gewone achtergrondstraling (van kosmische straling, zonnewind en natuurlijke radioactiviteit) waaraan iedereen altijd en overal bloot staat. Een leven zonder straling bestaat niet.
marktwaarde Het net genoemde 'opwerken' (reprocessing) is een heel ander en veel gevaarlijker proces. In een opwerkingsfabriek (zoals die van BNFL in Sellafield of die van Cogéma in La Hague) worden opgebrande splijtstofstaven van kerncentrales of plutonium-reactoren opengebroken, opgelost en geëxtraheerd. Doel is het gevormde plutonium en nog bruikbare uranium te scheiden van de onbruikbare zeer radioactieve splijtingsproducten (cesium- en strontium-isotopen en dergelijke). Voor het plutonium is, afgezien van de wapenindustrie, nooit zo heel veel emplooi ontstaan. Het opgewerkte uranium, waarin de fractie U-235 toch nog hoger is dan in natuurlijk uranium, had in tijden van uraniumschaarste nog wel marktwaarde. In die tijden (de jaren zestig en zeventig) had het zin het opgewerkte uranium dat in de vorm van uraniumoxide UO3 beschikbaar kwam, voor de tweede maal om te zetten in hexafluoride en opnieuw te verrijken. De verrijking van deze zogenoemde reprofeed liet opnieuw verarmd uranium achter dat zich onderscheidde van natuurlijk DU door een geringe hoeveelheid U-236 en een nog kleinere fractie 'transuranen', waaronder plutonium-239 en neptunium-237. De Duitse afdeling van de organisatie WISE (World Information System on Energy, www.antenna.nl/wise/uranium) heeft in kaart gebracht welke vormen het gebruik van 'reprofeed' in de VS in het verleden aannam. Verontrusting over de gezondheidsgevaren onder de werknemers van de Amerikaanse nucleaire industrie heeft het Amerikaanse ministerie voor energie (dat ook de kernwapenproduktie in beheer heeft) ertoe aangezet in september 1999 opening van zaken te geven. De drie gasdiffusie- fabrieken Oak Ridge, Paducah en Portsmouth hebben tussen 1953 en 1977 reprofeed gebruikt. Paducah in Tennessee verrijkte de grootste hoeveelheid opgewerkt uranium, dat meestal van de militaire reactoren in Hanford en Savannah River kwam. Aannemende dat alle U-236 en transuranen die in het opgewerkt uranium aanwezig zijn uiteindelijk in het DU terechtkomen komt WISE tot de schatting dat het stralingsgevaar (in de vorm van een mogelijke dosis door inademing) in reprofeed-DU maar 0,7 procent hoger ligt. Zeer waarschijnlijk is het zelfs minder hoog, tekent de organisatie aan, want bij de omzetting van UO3 naar UF6 blijft het meeste, misschien wel bijna lle, plutonium achter. De geringe extra stralingsbelasting van het reprofeed-DU komt vooral van U-236. Politiek belangrijk is dat het rapport 'Health and environmental consequences of depleted uranium use in the U.S. army' dat het Amerikaanse leger in 1995 publiceerde (www.aepi.army.mil) de aanwezigheid van U-236 uit opgewerkt uranium al vermeldt. Ook de fysici Steve Fetter en Frank von Hippel die in 'Science & Global Security' (1999, vol.9, nr.2, ook op internet) de gevaren van DU- munitie onderzochten en gering bevonden, gingen uit van de aanwezigheid van U-236. Daarmee is de recente 'ontdekking' van de UNEP flink gerelativeerd. Opvallend is dat notoire anti-kernenergie organisaties als WISE en ook Greenpeace zich onthouden van alarmerende conclusies over DU-gebruik en de extra gevaren van reprofeed-DU zelfs uitdrukkelijk bagatelliseren. Ongefundeerde paniekzaaierij kreeg vooral een kans bij de BBC en - in Nederland - bij De Groene Amsterdammer die de obscure Canadese emeritus hoogleraar (van Indiase afkomst) Hari Sharma de gelegenheid gaf te verklaren dat het DU-gebruik zo gevaarlijk was dat de Amerikanen net zo goed gelijk een atoombom hadden kunnen inzetten. (Anderen zetten met evenveel gretigheid de - inmiddels ontslagen - Canadese hoogleraar van Kroatische afkomst Asaf Durakovic in.)Hari Sharma vertelt aan wie het naar horen wil dat hij in de urine van Golfoorlog-veteranen en Irakezen hoge waarden uranium aantrof, maar hij kreeg zijn resultaten tot dusver niet gepubliceerd in een wetenschappelijk blad. De hoge urine-concentraties die hij zegt te hebben gevonden zijn in strijd met de huidige opvattingen over de slechte opneembaarheid van uranium en de zeer snelle afvoer van toch opgenomen uranium via de urine. De medisch-biologische databank Medline (via internet te raadplegen) laat zien dat er de laatste jaren van Amerikaanse zijde zeer veel aandacht is voor uraniumresten in de urine van veteranen. Een dertigtal veteranen werkt in het zogenoemde 'DU Follow Up Program' mee aan een langlopend onderzoek naar de gevolgen van uraniumbesmetting. Het betreft hier zonder uitzondering bemanningen van Bradley-gevechtswagens die werden getroffen door 'friendly fire' van Amerikaanse tanks die DU- munitie verschoten. Sommige veteranen dragen DU-scherven mee in het spierweefsel, anderen liepen een uranium-besmetting op door het inademen van het uraniumstof dat in en om de Bradley's hing na de treffers. In ieder geval bestaat de groep uit de zwaarst met uranium belaste veteranen.
scherven In 'Health Physics' (november 1999) laten Frank Hooper c.s. van het begeleidende Baltimore VA Medical Center zien dat de veteranen met goed herkenbaar uranium shrapnel in het lichaam in 1995 nog steeds veel uranium in de urine hebben, kennelijk door nalevering uit de scherven. Schade aan de nieren is er tot dusver niet. In 'Health Physics' van februari 2000 tonen leger-onderzoeker J.W. Ejnik c.s. aan dat het zelfs mogelijk is de isotopen-verhouding (U-235/U-238) van de minuscule uraniumresten in veteranenurine te bepalen. In een enkel twijfelgeval kon daarmee worden vastgesteld dat een veteraan die geen uraniumbesmetting leek te hebben gehad kennelijk toch DU in het lichaam had. Het artikel maakt niet duidelijk of dat was ingeademd of als minuscule scherven aanwezig was.
|
NRC Webpagina's 27 JANUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|