|
|
NIEUWSSELECTIE George W. Bush
|
Myron Magnet: The Dream and the Nightmare.
The Sixties' Legacy to the Underclass. Encounter Books
(1993/2000), 256 blz. 47,05
Marvin Olasky: Compassionate Conservatism: What it is, What it Does, and How it Can Transform America. Met een voorwoord door George W. Bush. The Free Press, 226 blz. 66,25 Marvin Olasky: The American Leadership Tradition. Moral Vision from Washington to Clinton, The Free Press (1999), 320 blz. 69,-- De boekenkast van George W. Bush Het is de moraal, sukkel
Menno de Galan George W. Bush is een man van twee boeken. Sinds hij Christus in zijn hart sloot - en Jezus kwalificeerde als de 'belangrijkste filosoof aller tijden' - bladert hij om te beginnen elke dag in de bijbel. Op niet- kerkelijk gebied put hij daarnaast vooral inspiratie uit The Dream and the Nightmare van Myron Magnet (1944), medewerker van de conservatieve denktank The Manhattan Institute in New York. Bush noemt het 'het één na belangrijkste boek' in zijn leven. Volgens de Texaanse journalist Molly Ivins, co-auteur van de zeer kritische biografie Shrub, The Short but Happy Political Life of George W. Bush, kregen bezoekers aan het campagnehoofdkwartier van W. Bush in Austin een gratis exemplaar van Magnets boek in handen gedrukt. Het geschrift, dat oproept tot een moreel reveil in Amerika, vormde het afgelopen jaar de geestelijke klaroenstoot van de Bush- campagne, zoals Clinton in 1991 met zijn 'It's the economy, stupid' liet weten waar het destijds om ging. The Dream and the Nightmare werd al in 1993 gepubliceerd, maar in de loop van de campagne om het presidentschap verscheen vorig jaar een herdruk met een aangepast voorwoord van de schrijver. De verschillen tussen Al Gore en George Bush op concrete onderwerpen mochten de meeste kiezers misschien weinig helder of diepgaand lijken, volgens Magnet stond er bij de verkiezingen van 2000 niets minder op het spel dan de overwinning in de culture wars die in Amerika al sinds de jaren zestig worden uitgevochten tussen progressieven en conservatieven. De campagne van Bush, aldus Magnet, was 'een referendum over de waarden van de culturele revolutie' die Amerika sinds de jaren zestig uit het lood heeft geslagen, met haar nadruk op zelfontplooiing, emancipatie en maatschappijkritiek, en haar 'seculier humanistische' tolerantie voor abortus, drugsgebruik en dienstweigeren. Magnet windt er in zijn boek geen doekjes om. Armoede èn moreel verval zijn in Amerika verschijnselen die nauw samenhangen. Niet economie of politiek, maar 'cultuur' was de afgelopen veertig jaar de drijvende kracht in Amerika. En die cultuur werd bepaald door 'het verlangen naar persoonlijke bevrijding', dat een uitweg vond in de tegencultuur van de jaren zestig. Het gevolg was dat de haves (de blanke middenklasse) uit een rampzalige mengeling van schuldgevoel en respect voor andermans 'authentieke' sociale omgeving de have nots (arme blanken en zwarte Amerikanen) omarmden en van financiële steun voorzagen, zonder daar verplichtingen aan te verbinden. Bovendien gaven ze het verkeerde voorbeeld. Het gedrag dat de haves zich konden permitteren - vrije liefde, drugsgebruik - verstrikte de have-nots in de armoedeval. Gettobewoners werden beschouwd als 'slachtoffers', die hun eigen 'cultuur' moesten kunnen koesteren, ook als dat inhield dat ze hun buurten verwaarloosden, hun kinderen voor galg en rad lieten opgroeien en de roes van alcohol en drugs verkozen boven een poging een beter bestaan op te bouwen.
Magnet, een flamboyante verschijning met negentiende-eeuwse bakkebaarden die ook Dickens-kenner is, meent dat Bush zich na lezing van zijn boek heeft bekeerd tot dit conservatieve evangelie van hernieuwd moralisme en burgerzin. 'Hij heeft mij verteld', schrijft Magnet in zijn nieuwe editie, 'dat hij ervan overtuigd is dat de culturele revolutie [van de jaren zestig] een nationale ramp was en dat de ontbinding van het gezin die er het gevolg van was het grootste van onze nationale problemen is. Ik weet zeker dat hij een kandidaat en een president zal zijn die zal regeren als de anti-Clinton en de anti- jaren zestig: een toegewijd gezinsman met traditionele waarden en overtuigingen.' Volgens een eerdere Bush-biograaf, Bill Minutaglio, in zijn boek First Son (1999), organiseert Bush al sinds 1994 regelmatig bijeenkomsten met vertrouwelingen waarin de desastreuze maatschappelijke gevolgen van de jaren zestig met terugwerkende kracht worden gefileerd. Er zijn meer auteurs die hoog prijken in de boekenkast van George Bush. Zo is er de herboren christen Marvin Olasky (1950), hoogleraar journalistiek aan de universiteit van Texas, en auteur van de beginselverklaring Compassionate Conservatism, waarvoor Bush - toen nog gouverneur van Texas - het voorwoord schreef. Bush legt daarin uit wat er mag worden verwacht van een regering die zich laat leiden door 'conservatisme met mededogen'. Deze is 'zich bewust van haar grenzen en helpt de bevolking te onderzoeken wat er in haar hart leeft. Het is een regering die alle religies steunt in hun behoefte aan organisatie. Het is een regering die belemmeringen wegneemt en als katalysator werkt voor het natuurlijke mededogen dat een kenmerk is van het Amerikaanse volk.' En als om te onderstrepen waar het om gaat, prijst Bush Olasky niet alleen als een belangrijke ideoloog, maar ook als man die de leer in praktijk brengt - en met zijn echtgenote een kind adopteerde. 'Hij weet dat een gebroken leven alleen kan worden geheeld door iemand die zich erover ontfermt, door een wezen dat zowel zorgzaam als verzorgend is', aldus Bush. Ook Olasky, die een eigen website heeft (wwww.olasky.com), is een kleurrijke figuur. Altijd ideologisch bevlogen, was hij in de jaren zestig een overtuigd marxist en volkomen gegrepen door de geest van de revolutie. Hij was zelfs lid van de communistische partij. Maar net als de radicale activist en schrijver David Horowitz - óók een graag geziene gast op de bijeenkomsten met Bush - kwam hij tot de conclusie dat de revolutie juist het kwaad was. Horowitz schreef er het boek Destructive Generation (1996) over, waarin hij zich tegen zijn vroegere idealen keerde met hetzelfde fanatisme waarmee hij die eertijds had uitgedragen. Zijn autobiografie Radical Son (1997) was een genadeloze afrekening met zijn persoonlijke verleden, waarin hij een echtgenote verloor aan drugs en een tijdlang in de ban was van The Black Panthers. De menselijkheid en nuchterheid van de conservatieven was een verademing, schrijft hij. 'Ik was onder de indruk van de tolerantie die conservatieven in mijn kennissenkring hadden voor menselijke fouten en gebreken, met inbegrip van mijn eigen fouten.' Wat iemand tot conservatief bestempelde was 'de herkenning van de menselijke neiging om kwaad te doen, of om er een puinhoop van te maken.' Olasky overkwam iets vergelijkbaars. In Compassionate Conservatism vertelt hij dat hij in de jaren zestig campagne voerde voor Allard Lowenstein, die de fakkel overnam van de vermoorde Robert Kennedy. Maar hij begon te wankelen in zijn linkse geloof nadat een van Lowensteins medewerkers hem een ruwe por in zijn rug had gegeven. Zó hoorden bloemenkinderen niet met elkaar om te gaan. In een vraaggesprek met deze krant zei hij vorig jaar dat hij daarna helemaal tot inkeer was gekomen toen een vriend hem een bijbel in handen drukte: 'Ik las het boek langzaam en grondig, en ik kwam tot de conclusie dat ik bij elke pagina dacht: dit is wáár, wat hier staat.'Compassionate conservatism bestaat uit een reeks moderne heiligenlevens, het verslag van een trektocht langs kerken en buurthuizen in getto's, een opvoedings- en geschiedenisles en, uiteraard, een aanklacht tegen de jaren zestig. Olasky besloot in 1998 zijn 14-jarige zoon David mee te nemen op een rondreis door de armere delen van het land, zodat ze met eigen ogen konden aanschouwen hoe religieus geïnspireerde idealisten in achterstandswijken van Indianapolis, Philadelphia, Dallas en Minneapolis proberen de troosteloze spiraal van armoede, criminaliteit en verslaving te doorbreken. Eén voorbeeldige conservatief met compassie die Olasky opvoert, is Herb Lusk, een gewezen football-speler, die gehoor gaf 'aan Gods oproep', een kerk opknapte in het zwarte getto van Noord- Philadelphia die was verworden tot trefpunt van prostituees en hoerenlopers. Lusk maakte daar een einde aan door aanhoudend op de trappen luidkeels uit de Bijbel voor te lezen. De prostituees verdwenen; in de kerk verschenen computers en posters met het opschrift 'Je mentaliteit bepaalt hoe ver je komt'. Bewoners van het getto kunnen zich er nu aanmelden voor gratis onderwijs. De enige tegenprestatie die Lusk verlangt, is dat ze ook de lunch annex bijbelstudie bijwonen. Evenals Myron Magnet is Olasky ervan overtuigd dat de oplossing voor armoede en wanhoop in de getto's niet ligt bij de overheid, maar bij particulier initiatief, hooguit met subsidie van de overheid. Conservatisme met compassie, schrijft Olasky, 'zoekt plaatselijke, onder de bevolking levende oplossingen voor problemen. Het steunt legers van mededogen, die bloeien waar ze nuttig werk kunnen verrichten, althans als bureaucraten zich er verre van houden.' Opvallend genoeg voor conservatieven - die doorgaans sceptisch staan tegenover de heilzame kracht van goede bedoelingen - is de boodschap die Olasky en Magnet de nieuwe president willen meegeven dus onverholen idealistisch en doordrenkt van een zeer Amerikaanse maakbaarheidsgedachte. Amerika kan zich herstellen, door wilskracht en de inzet van talloze 'goede mensen'. Voor de federale overheid is in dit alles vooral een ondersteunende rol weggelegd. Dat wil zeggen: geld geven, zonder dat daar allerlei voorwaarden aan worden verbonden. De religieuze inspiratie van sociaal werk mag bijvoorbeeld niet worden miskend. Zodra ambtenaren eisen dat mededogende conservatieven hun religieuze zendingswerk opgeven om in aanmerking te komen voor subsidie in hun strijd tegen de armoede, moeten ze dat weigeren, vindt Olasky.
Olasky en Magnet bepleiten een moreel reveil, zoals Ronald Reagan in 1980 een 'nieuw ochtendgloren' voor Amerika zag na de donkere jaren onder Carter. Hun boodschap vertoont ook verwantschap met de 'duizend lichtpunten' die George Bush senior in 1988 ontwaarde, als hoopvol teken dat een 'vriendelijker, zachtaardiger' samenleving mogelijk was. Olasky erkent zelfs dat er ook elementen uit het afslankingsprogramma van Bill Clinton, 'Reinventing Government', in zijn boodschap zijn verwerkt. Toch zijn er ook wezenlijke verschillen, zoals de nadruk op de strijd tegen armoede en de lotsverbetering van de 'onderklasse'. Het conservatisme met compassie zoals Olasky en Magnet dat uitdragen, is bovendien in zijn actieve aanpak van de problemen niet vriendelijk en begripvol, zoals de 'duizend lichtpuntjes' van Bush senior, maar agressief en veeleisend. En terwijl Clintons nieuwe overheid nog steeds bureaucratisch en seculier was, ondersteunt die van Olasky en Magnet religieuze initiatieven op grass roots niveau. De kritiek van Olasky en Magnet treft dan ook niet alleen de Democraten, als erfgenamen van de tolerante jaren zestig, maar ook de Republikeinen. Democraten hebben de armen niet weten te bereiken, omdat hun programma's niet waren toegesneden op hun specifieke behoeften, zoals betere straatverlichting of een gymzaal in een achterstandsbuurt. Maar de Republikeinen hebben volgens Olasky en Magnet de armen niet willen bereiken, omdat die electoraal voor hen niet interessant waren, en omdat ze sinds de jaren zestig de voorrang gaven aan het verspreiden van marktdenken en de afbraak van het overheidsapparaat. Van Goldwater tot Gingrich, bepaalden anti-overheidsdenken en de ideologie van de markt de koers van de partij. Pas toen Gingrich in 1998 het veld moest ruimen, nadat hij zijn tanden had stukgebeten op Bill Clinton, konden de bakens in de partij worden verzet conform de aanbevelingen van Olasky. Op drie niveaus werd er daarna gewerkt aan een nieuwe strategie. Er werd gezocht naar een leider die onbesmet was door de vastgelopen 'revolutie' van Gingrich, maar behoudend genoeg om de rechtervleugel van de partij koest te houden. Er werd gezocht naar een alternatief voor de polariserende retoriek van de politieke 'bommengooier' Gingrich. Na de kater van de mislukte jacht op Clinton, kwamen de Republikeinen bovendien tot de ontnuchterende conclusie dat de president dan wel een verwerpelijk product van de jaren zestig was, maar dat hij zich desondanks kon verheugen in een ongekende populariteit. En dus ging de partij op zoek naar een vaandeldrager voor de verkiezingen van 2000 die het nieuwe, activistische conservatisme met gevoel en warmte kon uitdragen: wel conservatief, maar niet hardvochtig, luidruchtig of gemeen. Gevraagd was niet zozeer een anti- Clinton - ondanks de aanbevelingen van Magnet - maar eerder een anti- Gingrich. Zo werd George W. Bush de ideale kandidaat voor conservatieven met compassie. Als gouverneur van Texas had hij zich verre gehouden van de kladderadatsch in Washington. Hij was al jaren in gesprek met ideologen als Olasky en Magnet, in de ogen van Gingrich vooral halfzachte types. En hij was, in de traditie van de aristocratische familie Bush, betrokken bij het welzijn van minderheden, niet via positieve discriminatie of andere overheidsmaatregelen, maar op een individuele manier, als betrokken burger. Bush beschikt volgens Olasky ook over de kwaliteiten van een echte leider: discipline, integriteit, Spartaans in zijn opvattingen over bestuur, hiërarchisch in z'n managementstijl. Bush heeft bovendien geen last van een 'besmet' verleden: hij heeft zich nooit aangetrokken gevoeld tot de cultuur van de jaren zestig, maar koos intuïtief de kant van zijn vaders generatie in de culture wars. Het stijlcontrast met zijn voorganger, beweren Magnet en Olasky, zal daarom groot zijn. De ideale 'mededogende conservatief' was geboren.
En Bill Clinton? Voor Olasky en Magnet is Clinton nog altijd een obsessie. Een gekmakende figuur, die de morele slapte van de jaren zestig belichaamt, maar tegelijkertijd een Republikeins programma uitvoerde door het recht op bijstand te beperken, en over een unieke gave beschikte om met het volk te communiceren. Olasky is zelfs zo gegrepen door het slechte voorbeeld van Clinton dat hij hem in een tweede boek, The American Leadership Tradition, gebruikt als toetssteen voor de kwaliteiten van andere presidenten. Het gaat, juist in die functie, om wilskracht en morele zuiverheid, aldus Olasky in The American Leadership Tradition, dat ten dele geschreven is als reactie op The American Political Tradition (1948) van de historicus Richard Hofstadter. Terwijl Hofstadter er nog van overtuigd was dat prestige en postuur van presidenten werden bepaald door hun economisch beleid, schrijft Olasky dat het 'relevanter is te achterhalen of en hoe leiders God aanbaden, of en hoe ze erin slaagden hun lust te bedwingen, en wat voor consequenties hun geloof en persoonlijke levens hadden op hun beleid en de politieke standpunten die ze innamen.'Dat leidt tot eenzijdige, soms lachwekkende portretten, van de draaier Thomas Jefferson tot de leugenaar Clinton. Olasky streeft niet naar evenwicht of subtiliteit. Zijn meetlat bestaat uit integriteit, trouw en eerlijkheid, eigenschappen waar de meeste presidenten in de verste verte niet aan voldeden. Democratische presidenten wel te verstaan, want Olasky is selectief en onverholen partijdig in zijn verontwaardiging. De meeste Republikeinse presidenten schitteren door afwezigheid. Zo wordt de Amerikaanse geschiedenis een rariteitenkabinet van dwaallichten en zondaars. Dat roept de vraag op, of er voor dit boek wel een lezersmarkt is buiten de kleine kring van religieuze universiteiten en conservatieve denktanks. Maar in één opzicht sluit het boek goed aan bij de bredere boodschap van Olasky's conservatisme met gevoel. In de portretten van twee van zijn meest gehate presidenten, Jefferson en Kennedy, keert Olasky zich tegen de scheiding van kerk en staat. Jefferson was volgens Olasky antireligieus; hij moest niets hebben van de door Olasky bewonderde calvinisten met hun concept van een soevereine God en een zondige, afhankelijke mens. De katholiek Kennedy op zijn beurt zag zich gedwongen de scheiding van kerk en staat te verdedigen omdat hij onder vuur lag wegens zijn vermeende onvoorwaardelijke trouw aan de kerk van Rome. Met die nadruk op de rol van godsdienst, de noodzaak van overheidssteun voor de kerk en de waarde van bidden op school, is Olasky's conservatisme met mededogen geen holle frase, maar een breuk met twee eeuwen seculier overheidsdenken in Amerika. Of George Bush het programma van zijn favoriete auteurs radicaal in praktijk zal brengen, of een middenkoers zal varen, moet natuurlijk blijken. Afgelopen week bracht hij, op Martin Luther King-dag, een bezoek aan een zwarte school in Houston. Waar Ronald Reagan ooit hardop z'n twijfels uitsprak over de behoefte aan deze vrije dag, koos Bush een heel andere toonhoogte: hij toonde betrokkenheid. Hij hield de minderheidsleerlingen voor dat 'de droom van gelijkheid leeg is zonder uitstekende scholen, scholen waar de nadruk wordt gelegd op lezen, discipline en karakter en fatsoen'. Het zou een citaat van Olasky of Magnet kunnen zijn. Maar ook - zonder de discipline en het karakter - van de grote communicator, Bill Clinton. Uit The Norman Rockwell Treasury, Galahad Books 1997 |
NRC Webpagina's 19 JANUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|