U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
Klik hier
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

 NIEUWSSELECTIE 
 KORT NIEUWS 
 RADIO & TELEVISIE 
 MEDIA 

S c h a k e l s
Poland.com

Bittere oogst. Poolse poëzie van de twintigste eeuw. Keuze en vertaling Gerard Rasch. De Bezige Bij, 272 blz. ƒ49,90

Olga Tokarczuk: Oer en andere tijden. Vert. Karol Lesman. De Geus, 239 blz. ƒ39,90 (geb.)

Olga Tokarczuk: Huis voor de dag, huis voor de nacht. Vert. Karol Lesman. De Geus, 347 blz. ƒ49,90 (geb.)

Anna Bolecka: Lieve Franz. Vert. Karol Lesman. De Geus, 299 blz. ƒ49,90 (geb. )

De literatuur van Schwerpunkt Polen

Grond verlies je, de taal niet


Polen is 'zwaartepunt' op de Frankfurter Buchmesse die volgende week begint. De taal, zo blijkt uit nieuw vertaalde literatuur, is geworteld in de grond, in de aarde en gebonden aan landschappen en het wisselen der seizoenen.

Kester Freriks

De Russische schrijver Vladimir Nabokov reisde in 1919, op de vlucht, van Moskou naar Berlijn. Zo'n duizend kilometer telt de afstand. Maar hij bespeurde niets van het uitgestrekte, lege, uit verlaten vlakten en grimmige begroeiing bestaande land dat daartussen ligt: Polen.

Een arm land, bloeddorstig bejegend door de geschiedenis. Het was alsof hij zijn ogen sloot bij vertrek uit Moskou om die bij aankomst in Berlin Hauptbahnhof weer te openen. Voor hem was Polen kennelijk geen werkelijk bestaand land met een eigen identiteit en een eigen literatuur met krachtige stem. Voor hem was Polen niets anders dan een overgangsgebied, een doorgangsweg.

Tijdens de Frankfurter Buchmesse is Polen het Schwerpunkt. Dat is geen slechte keuze. Polen kent een bloeiend intellectueel en literair leven. De Midden-Europese overtuiging dat literatuur een sterke verbondenheid moet uitdragen van de schrijver met zijn land, met de noodlottige wisselvalligheden van dat land en het volk, is in Polen sterk vertegenwoordigd. Zijn taal is geworteld in de grond, in de aarde. Gebonden aan landschappen, seizoenswissselingen. Het bijna zinnelijk ondergaan van de eenzaamheid van het land, van de leegte, van bomen in de verte en de besneeuwde of juist bloeiende vergezichten daarachter speelt in veel werken, en vooral in de poëzie, een allesoverheersende rol. De Poolse dichter en schrijver Czesaw Miosz, winnaar van de Nobelprijs in 1980, toonde zich met zijn autobiografie Geboortegrond schatplichtig aan deze traditie. De oorspronkelijk titel van dit in 1959 verschenen boek luidt Rodzinna Europa, dat zoveel betekent als 'geboortig in Europa' of ook wel 'het Europa waarin ik mijn oorsprong heb'. Meteen in het tweede hoofdstuk, 'Geboorteland', geeft Miosz in enkele scherpe waarnemingen weer wat er gaande is met het Polen, waarmee hij zich zo verwant voelt: 'Terwijl aan de Middellandse Zee eeuwenlang koninkrijken ontstonden en ten onder gingen en talloze generaties elkaar verfijnde vermaken en zonden overleverden, was mijn land nog een woestenij, alleen de schepen van de vikingen deden zijn oevers aan. Gelegen buiten het bereik van de kaarten hoorde het tot de sprookjes. Omdat het ver van de verbindingswegen lag, was het gebied altijd een van de meest geïsoleerde enclaves, waar de tijd langzamer verstreek dan elders' (vert. Gerard Rasch).

Nabokovs ervaring van Polen als land waar hij zich, met de ogen dicht, in westelijke richting doorheen moest begeven om Berlijn en later Parijs te bereiken, wordt weerspiegeld in het thema dat Polen op de Buchmesse krijgt toegemeten: Grensgebied. Het is overgangsgebied, onbestemd, gelegen tussen twee grootmachten. Maar in Grensgebied zit ook een dichterlijke symboliek besloten. Het is terrain vague, maar rijk aan betekenis. Landen en invloeden komen er samen, waardoor iets nieuws kan ontstaan. Een grensgebied bestaat uit verschillende werelden. Deze kenschets is zeker van toepassing op Polen, een land dat telkens werd overheerst door oorlogszuchtige legers en vijandige systemen, zoals door Pruisen, Duitsland en Rusland. Driemaal werd het land opgedeeld, in 1772, 1793 en 1795. Bij de Derde Poolse Deling verdween het zelfs geheel van de kaart. Toch, of beter: daarom juist zijn tal van Poolse dichters, zoals genoemde Miosz, zoals Nobelprijswinnares Wisawa Szymborska en de prachtige dichter Zbigniew Herbert, trots op dit Polen. Dit vliedende land bepaalt hun identiteit. Zij beschouwen het als het centrum van Europa. De in Parijs wonende dichter Adam Zagajewski zei het onomwonden: 'Het liefst verblijf ik in Europa, en dan in Krakau. Ik heb altijd een diep verlangen naar Europa, naar de sporen van het verleden. De intelligentsia is in Oost-Europa veel duidelijker aanwezig in de samenleving en er wordt meer naar hen geluisterd. Ze vinden dat ze een historische roeping hebben.' Miosz dichtte in het vers 'Mijn land': 'Mijn zoete Europese vaderland,/ als een vlinder neerstrijkt op je bloemen,/ raken haar vleugels met bloed bevlekt.// Je bent een land waar het geen schande is te lijden,/ want men krijgt een glas met bitter vocht te drinken,/ waarin het gif van eeuwen op de bodem ligt' (vert. Gerard Rasch).

Na 1945 zijn de grenzen nauw en scherp getrokken en beslaat Polen ongeveer driemaal de Benelux. Het land kent grote verlatenheid rondom de belangrijkste steden Gdánsk (Dantzig) in het noorden, Wrocaw, het voormalige Duitse Breslau, in het oosten, Kraków aan de zuidkant en Warschau (Warszawa) in het midden. Het 'gif' van Miosz kan ook slaan op het lot van drie miljoen Poolse joden, die in de Tweede Wereldoorlog in gaskamers zoals die van Auschwitz de dood vonden. Tegelijk moet gezegd worden dat het antisemitisme in Polen diep was geworteld. Onlangs verschenen daarover twee boeken die opzien baarden: Paard van God van Wilhelm Dichter en De witte steen van Anna Bolecka. Beide auteurs proberen de verloren, jiddische wereld op te roepen en stellen zich tegelijk de vraag waarom die zo grondig kon verdwijnen. Het was niet alleen de schuld van de Duitsers, luidt hun uitdagende stelling. Al is het een geslagen land, het is niet onschuldig. Polen staat, zeker voor de buitenstaander, gelijk met intens katholiek. Het vreemde is dat daarvan in de vertaalde literatuur weinig is terug te vinden.

De angst voor het Russische spook is vanouds diepgeworteld. Miosz maakt zelfs een onderscheid tussen 'mensen die Rusland wel en die Rusland niet kennen'. Hij geeft de voorkeur aan de laatsten. Een Pool kan beter in West-Europese richting kijken. Vanaf 1945 tot 1953 hield het stalinisme het land in zijn greep. De communistische censuur bleef almachtig tot in 1989 de Muur viel. In die jaren van dwang en beknotting van geestelijke vrijheid zaten ambtenaren van de staatsuitgeverijen, verschanst achter hun stalen, morsige bureaus, met een pen in de aanslag staatsonwillige of staatsvijandige passages te schrappen. Je moest als schrijver wel gek zijn om je aan die terreur over te geven. Of je moest in het verborgene schrijven en ondergronds publiceren, óf je emigreerde. Eenvoudige liefdesromans bestonden niet, detectives waren verboden, elk boek moest een sociaal-realistische sfeer ademenen, de staat welgezind. Als er op literair niveau al engagement bestond, dan bestond dat uit een engagement met de vorm. Schrijvers experimenteerden met voor de censuur ongrijpbare genres als het absurdisme, het symbolisme en met groteske vertellingen. Ook Russische collega's bereikten hierin grote hoogten. De roman Ferdydurke (1937) van Witold Gombrowicz is van deze ontduikende vorm een sterk voorbeeld. De omgeving vindt dat een jongeman klein is, dus wordt hij naarmate zijn leeftijd vordert steeds jonger. De metafoor is duidelijk. Gombrowicz toont aan dat het individu zich altijd aanpast aan de conventie. Die conventie, lees: de staat, is oppermachtig. Alleen door deze grillige fantasie te gebruiken was Gombrowicz in staat de onderdrukking te ontwijken.

Romanciers als Gombrowicz, Stanisaw Witkiewicz, Bruno Schulz of Tadeusz Konwicki konden hun werk niet of ternauwernood in Polen uitgegeven krijgen. Een befaamd boek als Konwicki's Het Poolse complex (1977) mocht niet verschijnen. Samen met een ambitieus boek als Onverzadigbaarheid (1930) door de veelkunstenaar Witkiewicz geven zij een schitterend, ontluisterend en grotesk-hallucinerend beeld van de Poolse samenleving of, liever, de Poolse 'mythe' die er een is van woede en verzet jegens politieke onderdrukking en een diep verlangen naar vrijheid, waarin de mislukking echter al ligt besloten. Althans, zo verwoordt Konwicki het 'Poolse complex'.

Polen kunnen niet gelukkig worden, zegt Miosz in Geboortegrond. De door historische gebeurtenissen gevoede, alomvattende angst voor Duitsers en Russen weerhoudt hen daarvan. Wat de Polen bindt is de Poolse taal, Miosz schrijft 'het enige moederland'. Die taal is hun kostbaarste bezit. Grond verlies je, taal niet. Miosz somt de gebreken van de Polen op: 'Wanordelijkheid, het onvermogen de materie te beheersen (bruggen vol gaten en wegen vol modder horen sinds de Middeleeuwen tot de vaste attributen van Polen in de Europese literatuur), lichtzinnigheid, alcoholisme, het gebrek aan talent het leven zó in te richten dat het gezellig is.' Daar staan tegenover 'fantasie, hun gevoel voor ironie, hun improvisatietalent, hun spot met alle soorten autoriteiten waardoor ze bijna elk politiek systeem van binnenuit min of meer laten smelten'. Ook Konwicki legt in Het Poolse complex de duistere hoeken van de Poolse ziel bloot. De rij wachtende mensen voor een staatswinkel, over wie het boek gaat, willen telkens wel 'opnieuw' beginnen, maar alles weerhoudt hen ervan werkelijk tot daadkracht over te gaan. Wat overheerst is een diep- religieus schuldgevoel. Als ze al iets moois en gelukkigs gaan ondernemen, dan is er 'die zwarte wolk van zonden' die verlammend werkt als een emmer ijswater over een beginnend vuurtje. Ze komen tot niks. Ironie en cynisme spreken uit het laatste koortsvisioen van de hoofdpersoon. Eerst zegt hij: 'Als een Pool razend wordt, wee het blinde, vadsige, corrupte Europa.' Maar dan ziet hij een stad voor zich, waarvan hij niet weet 'of het de vorm is van een reusachtige ster, of het beeld van een huilende vrouw, of de gapende afgrond van de hel' (vert. Esselien 't Hart). Dat zijn dan ook de laatste woorden van het boek.

Een stroming uit de vooroorlogse Poolse literatuur heette 'catastrofisme'. De dichters en schrijvers die zich hiermee verwant voelden hadden een anti-utopische instelling en uitten zich in een bitter pessimisme. Het epos Onverzadigbaarheid van Witkiewicz, ruim vijfhonderd bladzijden, komt uit deze overtuiging voort. Geen optimistisch elan maar een symbolisch boek vol meeslepende waanzin over een wandelende Chinese Muur die, uiteindelijk, heel Europa zal overweldigen. Maar Polen houdt vol, het hart van Europa. De jongeman als hoofdpersoon, Genezyp Kapen, moet zijn verstand erbij houden: 'Als er niemand onder ons is die ons vertegenwoordigen zal, zelfs niet in een dergelijke zwijnenstal, worden we een zootje vee, zelfs een communistische organisatie onwaardig. Jij bent de enige, jij bent in staat gebleken een mysterie te blijven' (vert. Karol Lesman). Dat is mooi poëtisch uitgedrukt van Witkiewicz: een mysterie blijven, anders ontaardt iedereen, jijzelf ook, tot een 'zootje'. Dat is het engagement van Witkiewicz: met behulp van een tomeloze, groteske verbeelding een wereld op papier scheppen die verlossing biedt. Een boek als vitale krachttoer, geschreven in de jaren dertig tegen elke verdrukking in.

De verlossende betekenis van het mysterie bij Witkiewicz, een brandend schuldgevoel bij Konwicki: zelfs in de hedendaagse Poolse literatuur komen we deze gevoelens tegen. Vertaler Gerard Rasch stelde een bloemlezing twintigste-eeuwse Poolse poëzie samen die hij Bittere oogst noemt, een veelzeggende titel. In een chronologisch overzicht voert hij verschillende dichters op die de Poolse literaire stromingen vertegenwoordigen, zoals neo-romantiek, symbolisme en modernisme. Uiteindelijk komt hij uit bij de val van het communisme en de afschaffing van de censuur, die voor een ommekeer in de poëzie en de romankunst zorgden.

Rasch schrijft in zijn inleiding dat 'intense gedrevenheid en diep engagement' de Poolse poëzie bepalen, en dat 'poëzie belangrijk is'. In de eeuwen dat het bewustzijn door indringers van buitenaf gedesintegreerd dreigde te raken, bood poëzie het enige houvast. Polen is een wereld van het platteland, van de ritmiek der seizoenen. Eén auteur mag in dit opzicht niet vergeten worden: prozaschrijver Bruno Schulz die in 1933 debuteerde met de roman De kaneelwinkels. Schulz schetst in prachtige, subtiele passages een huis in een provinciestadje, de wisseling der jaargetijden, het licht, de sterren, de straat natuurlijk van de 'kaneelwinkel', symbool van een verloren paradijselijke jeugd waarin de wereld nog naar kaneel kon ruiken. De innerlijke wereld van Schulz' eenzame personages - ik ken geen boeken zo vol eenzaamheid, onthechting en angst voor de onbestemde grootsheid van het heelal als die van Schulz - is, meer nog dan het fel-bewogen werk van Konwicki, maatgevend voor de nieuwe Poolse literatuur. De jonge schrijfster Olga Tokarczuk (1962) koos met Oer en andere tijden voor de volstrekte onthechting. Oer is een gebied ontheven aan elke tijd, gelegen midden in het heelal. Tokarczuk wil de pijnlijke geschiedenis van Polen weergeven als een wreed sprookje, waarin geen historisch-reële personages voorkomen maar figuren als allegorieën. Oer wordt bewaakt tegen de gevaren van de boze buitenwereld door de vier aartsengelen: Rafaël, Gabriël, Michaël en Uriël. Die gevaren bestaan uit 'reiskoorts' (de mens moet leren thuis te blijven), 'verlangen naar bezitten en bezeten worden', 'hoogmoed' en 'domheid'. Het zijn de oude religieuze zonden, de angst voor het kwaad, je kunt ze ook 'het Poolse complex' noemen.

Olga Tokarczuk moet niets hebben van het sociaal-engagement dat de Poolse literatuur zolang beheerste. Zij groeide op in een gelukkige wereld zonder oorlog of censuur, ze kon schrijven wat ze wilde. Zij beperkt zich, zoals ze het noemt, tot 'de kleine vaderlanden', diezelfde wereld die Schulz ook beschreef en die we terugvinden bij een dichter als Szymborska. De laatste dichtte bijvoorbeeld in 'Feest', opgenomen in Bittere oogst: 'Wat anderen vinden, weet ik niet - / maar voor mijn geluk en ongeluk/ is dit ruimschoots voldoende:// een boerengat, lichtjaren weg/ van sterren die welterusten zeggen/ en nietsbetekenend/ knipogen.' Tokarczuk is wars van elk engagement. Zij kan, zoals in haar tweede boek Huis voor de dag, huis voor de nacht, minutieus schrijven over zinnelijke gewaarwordingen als kijken en luisteren, 'aanschouwen', zoals zij het noemt: 'De eerste nacht droomde ik een onbeweeglijke droom. Ik droomde dat ik zuiver kijken was, louter oogopslag, en dat ik lichaam noch naam had. Ik zie bomen als eenbenige, onbeweeglijke dieren met hun machtige poten in de grond vastgegroeid staan. De onbeweeglijkheid van wat ik zie, is oppervlakkig. Ik kan deze oppervlakkigheid naar believen doorbreken. Dan zie ik onder de bast van de bomen beweeglijke stroompjes water en sappen die heen en weer kruipen, omhoog en omlaag' (vert. Karol Lesman). Verder weg van elk stadsgewoel kunnen we niet zijn; 'lichtjaren' om met Szymborska te spreken.

Behalve de detective was ook de roman-in-brieven verboden. Schrijfster Anna Bolecka (1951) schreef met Lieve Franz een briefroman over de moeizame liefdes- en vriendschapsverhoudingen van Franz Kafka. Zij smeedde de Praagse schrijver om tot een Poolse Kafka en maakte van haar boek een van de eerste postmoderne romans. Zij speelt een ingenieus spel met de lezer, Gombrowicz waardig. Er is geen alwetende verteller. Haar onderwerp is het kwaad in al zijn wisselende gedaanten, zoals onverschilligheid in de liefde, machteloosheid tot begrip. Bolecka stelt in een van de brieven 'dat je nooit zonder kwaad bent, nooit zonder schuld'. Welke stap je ook neemt, je wordt altijd veroordeeld. Een van de vrouwelijke personages zegt tegen Franz: 'Zolang mijn schuld niet is bewezen, zal ik mij altijd onschuldig beschouwen. Jij, Franz, praat als een rechter, misschien als aangeklaagde, maar niet als vrij man. Jij hebt je koninklijk gezag reeds in je kindertijd afgestaan, je gelooft dat je terecht voor het gerecht bent gedaagd en nu ga je gebukt onder de last van schulden waar je geen schuld aan hebt' (Vert. Karol Lesman). We herkennen in deze woorden de wereld-vol-achterdocht uit Het proces en ook van Kafka's eigen brieven, onder andere aan Milena en Felice Bauer, en zijn dagboek. Lieve Franz legt verbanden aan die voorheen nooit zo fraai in het zicht kwamen. Bolecka moet het als uitdaging gezien hebben de gevoeligheden van een man weer te geven. Ook zij beschrijft, als Schulz en Tokarczuk, een innerlijke wereld.

Mocht er al sprake zijn van engagement, dan is die slechts te zoeken in compassie met de personages. Ondertussen is het zicht op de nog steeds levende reus van de Poolse literatuur, de negentigjarige Miosz, steeds meer verdwenen. Zijn engagement was politiek, hij leefde in de overtuiging dat de onderdrukte mens geluk en inzicht ontleende aan poëzie. Voor Tokarczuk en Bolecka schuilt het kwaad niet in een boos en machtig, onverslaanbaar monster, zoals het dictatoriale Rusland of het donkere Duitse Rijk, maar in het eeuwige kwaad dat er altijd bestaat tussen de mensen, zelfs in rustiger tijden.

Een bladzijde van Bolecka of Tokarczuk gelegd naast Konwicki of Witkiewicz maakt duidelijk wat er allemaal is veranderd in die driekwart eeuw. Niet langer Miosz' 'bruggen vol gaten en wegen vol modder' maar opmerkelijk veel lenteachtige natuur, lichtheid en ruimte. Witkiewicz zei al eens: 'Laat mij in de lente de lente zien en niet Polen.' In al zijn paradoxale speelsheid is dit een treffende, betekenisvolle waarneming.

In het werk van de dichter Zbigniew Herbert, die twee jaar geleden onverwacht overleed, versmelt op bijzondere en intrigerende wijze het gedreven engagement van 'het Poolse complex' met de verstilde sfeer van 'het innerlijke vaderland'. Zijn gedichten staan in Bittere oogst. In een kalm vertellend maar verontrustend gedicht, 'De vijf', beschrijft hij de executie van 'vijf mannen/ twee nog heel jong// nu liggen ze al op de grond.' Omdat de dichter vermoedt dat de vijf de avond voor hun terechtstelling spraken over 'een zeereis// over meisjes/ over vruchten/ over het leven' besluit Herbert met de onvergetelijke woorden: 'en daarom kun je/ in de poëzie de namen van Griekse herders gebruiken/ de kleuren van de ochtendhemel trachten te vereeuwigen/ en over de liefde schrijven/ en ook/ nog een keer/ met dodelijke ernst/ de bedrogen wereld/ een roos/ aanbieden.'

NRC Webpagina's
13 OKTOBER 2000

Archief Boeken


( a d v e r t e n t i e s )

Klik hier

Klik hier

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad