|
|
NIEUWSSELECTIE Poland.com
|
Bittere oogst. Poolse poëzie van de
twintigste eeuw. Keuze en vertaling Gerard Rasch. De Bezige Bij,
272 blz. 49,90
Olga Tokarczuk: Oer en andere tijden. Vert. Karol Lesman. De Geus, 239 blz. 39,90 (geb.) Olga Tokarczuk: Huis voor de dag, huis voor de nacht. Vert. Karol Lesman. De Geus, 347 blz. 49,90 (geb.) Anna Bolecka: Lieve Franz. Vert. Karol Lesman. De Geus, 299 blz. 49,90 (geb. ) De literatuur van Schwerpunkt Polen Grond verlies je, de taal niet
De Russische schrijver Vladimir Nabokov reisde in 1919, op de vlucht, van Moskou naar Berlijn. Zo'n duizend kilometer telt de afstand. Maar hij bespeurde niets van het uitgestrekte, lege, uit verlaten vlakten en grimmige begroeiing bestaande land dat daartussen ligt: Polen. Een arm land, bloeddorstig bejegend door de geschiedenis. Het was alsof hij zijn ogen sloot bij vertrek uit Moskou om die bij aankomst in Berlin Hauptbahnhof weer te openen. Voor hem was Polen kennelijk geen werkelijk bestaand land met een eigen identiteit en een eigen literatuur met krachtige stem. Voor hem was Polen niets anders dan een overgangsgebied, een doorgangsweg. Tijdens de Frankfurter Buchmesse is Polen het Schwerpunkt. Dat is geen slechte keuze. Polen kent een bloeiend intellectueel en literair leven. De Midden-Europese overtuiging dat literatuur een sterke verbondenheid moet uitdragen van de schrijver met zijn land, met de noodlottige wisselvalligheden van dat land en het volk, is in Polen sterk vertegenwoordigd. Zijn taal is geworteld in de grond, in de aarde. Gebonden aan landschappen, seizoenswissselingen. Het bijna zinnelijk ondergaan van de eenzaamheid van het land, van de leegte, van bomen in de verte en de besneeuwde of juist bloeiende vergezichten daarachter speelt in veel werken, en vooral in de poëzie, een allesoverheersende rol. De Poolse dichter en schrijver Czesaw Miosz, winnaar van de Nobelprijs in 1980, toonde zich met zijn autobiografie Geboortegrond schatplichtig aan deze traditie. De oorspronkelijk titel van dit in 1959 verschenen boek luidt Rodzinna Europa, dat zoveel betekent als 'geboortig in Europa' of ook wel 'het Europa waarin ik mijn oorsprong heb'. Meteen in het tweede hoofdstuk, 'Geboorteland', geeft Miosz in enkele scherpe waarnemingen weer wat er gaande is met het Polen, waarmee hij zich zo verwant voelt: 'Terwijl aan de Middellandse Zee eeuwenlang koninkrijken ontstonden en ten onder gingen en talloze generaties elkaar verfijnde vermaken en zonden overleverden, was mijn land nog een woestenij, alleen de schepen van de vikingen deden zijn oevers aan. Gelegen buiten het bereik van de kaarten hoorde het tot de sprookjes. Omdat het ver van de verbindingswegen lag, was het gebied altijd een van de meest geïsoleerde enclaves, waar de tijd langzamer verstreek dan elders' (vert. Gerard Rasch). Nabokovs ervaring van Polen als land waar hij zich, met de ogen dicht, in westelijke richting doorheen moest begeven om Berlijn en later Parijs te bereiken, wordt weerspiegeld in het thema dat Polen op de Buchmesse krijgt toegemeten: Grensgebied. Het is overgangsgebied, onbestemd, gelegen tussen twee grootmachten. Maar in Grensgebied zit ook een dichterlijke symboliek besloten. Het is terrain vague, maar rijk aan betekenis. Landen en invloeden komen er samen, waardoor iets nieuws kan ontstaan. Een grensgebied bestaat uit verschillende werelden. Deze kenschets is zeker van toepassing op Polen, een land dat telkens werd overheerst door oorlogszuchtige legers en vijandige systemen, zoals door Pruisen, Duitsland en Rusland. Driemaal werd het land opgedeeld, in 1772, 1793 en 1795. Bij de Derde Poolse Deling verdween het zelfs geheel van de kaart. Toch, of beter: daarom juist zijn tal van Poolse dichters, zoals genoemde Miosz, zoals Nobelprijswinnares Wisawa Szymborska en de prachtige dichter Zbigniew Herbert, trots op dit Polen. Dit vliedende land bepaalt hun identiteit. Zij beschouwen het als het centrum van Europa. De in Parijs wonende dichter Adam Zagajewski zei het onomwonden: 'Het liefst verblijf ik in Europa, en dan in Krakau. Ik heb altijd een diep verlangen naar Europa, naar de sporen van het verleden. De intelligentsia is in Oost-Europa veel duidelijker aanwezig in de samenleving en er wordt meer naar hen geluisterd. Ze vinden dat ze een historische roeping hebben.' Miosz dichtte in het vers 'Mijn land': 'Mijn zoete Europese vaderland,/ als een vlinder neerstrijkt op je bloemen,/ raken haar vleugels met bloed bevlekt.// Je bent een land waar het geen schande is te lijden,/ want men krijgt een glas met bitter vocht te drinken,/ waarin het gif van eeuwen op de bodem ligt' (vert. Gerard Rasch). Na 1945 zijn de grenzen nauw en scherp getrokken en beslaat Polen ongeveer driemaal de Benelux. Het land kent grote verlatenheid rondom de belangrijkste steden Gdánsk (Dantzig) in het noorden, Wrocaw, het voormalige Duitse Breslau, in het oosten, Kraków aan de zuidkant en Warschau (Warszawa) in het midden. Het 'gif' van Miosz kan ook slaan op het lot van drie miljoen Poolse joden, die in de Tweede Wereldoorlog in gaskamers zoals die van Auschwitz de dood vonden. Tegelijk moet gezegd worden dat het antisemitisme in Polen diep was geworteld. Onlangs verschenen daarover twee boeken die opzien baarden: Paard van God van Wilhelm Dichter en De witte steen van Anna Bolecka. Beide auteurs proberen de verloren, jiddische wereld op te roepen en stellen zich tegelijk de vraag waarom die zo grondig kon verdwijnen. Het was niet alleen de schuld van de Duitsers, luidt hun uitdagende stelling. Al is het een geslagen land, het is niet onschuldig. Polen staat, zeker voor de buitenstaander, gelijk met intens katholiek. Het vreemde is dat daarvan in de vertaalde literatuur weinig is terug te vinden.
De angst voor het Russische spook is vanouds diepgeworteld. Miosz maakt
zelfs een onderscheid tussen 'mensen die Rusland wel en die Rusland
niet kennen'. Hij geeft de voorkeur aan de laatsten. Een Pool kan beter
in West-Europese richting kijken. Vanaf 1945 tot 1953 hield het
stalinisme het land in zijn greep. De communistische censuur bleef
almachtig tot in 1989 de Muur viel. In die jaren van dwang en
beknotting van geestelijke vrijheid zaten ambtenaren van de
staatsuitgeverijen, verschanst achter hun stalen, morsige bureaus, met
een pen in de aanslag staatsonwillige of staatsvijandige passages te
schrappen. Je moest als schrijver wel gek zijn om je aan die terreur
over te geven.
Romanciers als Gombrowicz, Stanisaw Witkiewicz, Bruno Schulz of Tadeusz
Konwicki konden hun werk niet of ternauwernood in Polen uitgegeven
krijgen. Een befaamd boek als Konwicki's Het Poolse complex
(1977) mocht niet verschijnen. Samen met een ambitieus boek als
Onverzadigbaarheid (1930) door de veelkunstenaar Witkiewicz
geven zij een schitterend, ontluisterend en grotesk-hallucinerend beeld
van de Poolse samenleving of, liever, de Poolse 'mythe' die er een is
van woede en verzet jegens politieke onderdrukking en een diep
verlangen naar vrijheid, waarin de mislukking echter al ligt besloten.
Althans, zo verwoordt Konwicki het 'Poolse complex'.
Polen kunnen niet gelukkig worden, zegt Miosz in Geboortegrond.
De door historische gebeurtenissen gevoede, alomvattende angst voor
Duitsers en Russen weerhoudt hen daarvan. Wat de Polen bindt is de
Poolse taal, Miosz schrijft 'het enige moederland'. Die taal is hun
kostbaarste bezit. Grond verlies je, taal niet. Miosz somt de gebreken
van de Polen op: 'Wanordelijkheid, het onvermogen de materie te
beheersen (bruggen vol gaten en wegen vol modder horen sinds de
Middeleeuwen tot de vaste attributen van Polen in de Europese
literatuur), lichtzinnigheid, alcoholisme, het gebrek aan talent het
leven zó in te richten dat het gezellig is.' Daar staan
tegenover 'fantasie, hun gevoel voor ironie, hun improvisatietalent,
hun spot met alle soorten autoriteiten waardoor ze bijna elk politiek
systeem van binnenuit min of meer laten smelten'. Ook Konwicki legt in
Het Poolse complex de duistere hoeken van de Poolse ziel bloot.
De rij wachtende mensen voor een staatswinkel, over wie het boek gaat,
willen telkens wel 'opnieuw' beginnen, maar alles weerhoudt hen ervan
werkelijk tot daadkracht over te gaan. Wat overheerst is een diep-
religieus schuldgevoel. Als ze al iets moois en gelukkigs gaan
ondernemen, dan is er 'die zwarte wolk van zonden' die verlammend werkt
als een emmer ijswater over een beginnend vuurtje. Ze komen tot niks.
Ironie en cynisme spreken uit het laatste koortsvisioen van de
hoofdpersoon. Eerst zegt hij: 'Als een Pool razend wordt, wee het
blinde, vadsige, corrupte Europa.' Maar dan ziet hij een stad voor
zich, waarvan hij niet weet 'of het de vorm is van een reusachtige
ster, of het beeld van een huilende vrouw, of de gapende afgrond van de
hel' (vert. Esselien 't Hart). Dat zijn dan ook de laatste woorden van
het boek.
Een stroming uit de vooroorlogse Poolse literatuur heette
'catastrofisme'. De dichters en schrijvers die zich hiermee verwant
voelden hadden een anti-utopische instelling en uitten zich in een
bitter pessimisme. Het epos Onverzadigbaarheid van Witkiewicz,
ruim vijfhonderd bladzijden, komt uit deze overtuiging voort. Geen
optimistisch elan maar een symbolisch boek vol meeslepende waanzin over
een wandelende Chinese Muur die, uiteindelijk, heel Europa zal
overweldigen. Maar Polen houdt vol, het hart van Europa. De jongeman
als hoofdpersoon, Genezyp Kapen, moet zijn verstand erbij houden: 'Als
er niemand onder ons is die ons vertegenwoordigen zal, zelfs niet in een
dergelijke zwijnenstal, worden we een zootje vee, zelfs een
communistische organisatie onwaardig. Jij bent de enige, jij bent in
staat gebleken een mysterie te blijven' (vert. Karol Lesman). Dat is
mooi poëtisch uitgedrukt van Witkiewicz: een mysterie blijven,
anders ontaardt iedereen, jijzelf ook, tot een 'zootje'. Dat is het
engagement van Witkiewicz: met behulp van een tomeloze, groteske
verbeelding een wereld op papier scheppen die verlossing biedt. Een
boek als vitale krachttoer, geschreven in de jaren dertig tegen elke
verdrukking in.
De verlossende betekenis van het mysterie bij Witkiewicz, een brandend
schuldgevoel bij Konwicki: zelfs in de hedendaagse Poolse literatuur
komen we deze gevoelens tegen. Vertaler Gerard Rasch stelde een
bloemlezing twintigste-eeuwse Poolse poëzie samen die hij
Bittere oogst noemt, een veelzeggende titel. In een
chronologisch overzicht voert hij verschillende dichters op die de
Poolse literaire stromingen vertegenwoordigen, zoals neo-romantiek,
symbolisme en modernisme. Uiteindelijk komt hij uit bij de val van het
communisme en de afschaffing van de censuur, die voor een ommekeer in
de poëzie en de romankunst zorgden.
Rasch schrijft in zijn inleiding dat 'intense gedrevenheid en diep
engagement' de Poolse poëzie bepalen, en dat 'poëzie
belangrijk is'. In de eeuwen dat het bewustzijn door indringers van
buitenaf gedesintegreerd dreigde te raken, bood poëzie het enige
houvast. Polen is een wereld van het platteland, van de ritmiek der
seizoenen. Eén auteur mag in dit opzicht niet vergeten worden:
prozaschrijver Bruno Schulz die in 1933 debuteerde met de roman De
kaneelwinkels. Schulz schetst in prachtige, subtiele passages een
huis in een provinciestadje, de wisseling der jaargetijden, het licht,
de sterren, de straat natuurlijk van de 'kaneelwinkel', symbool van een
verloren paradijselijke jeugd waarin de wereld nog naar kaneel kon
ruiken. De innerlijke wereld van Schulz' eenzame personages - ik ken
geen boeken zo vol eenzaamheid, onthechting en angst voor de onbestemde
grootsheid van het heelal als die van Schulz - is, meer nog dan het
fel-bewogen werk van Konwicki, maatgevend voor de nieuwe Poolse
literatuur. De jonge schrijfster Olga Tokarczuk (1962) koos met Oer
en andere tijden voor de volstrekte onthechting. Oer is een gebied
ontheven aan elke tijd, gelegen midden in het heelal. Tokarczuk wil de
pijnlijke geschiedenis van Polen weergeven als een wreed sprookje,
waarin geen historisch-reële personages voorkomen maar figuren als
allegorieën. Oer wordt bewaakt tegen de gevaren van de boze
buitenwereld door de vier aartsengelen: Rafaël, Gabriël,
Michaël en Uriël. Die gevaren bestaan uit 'reiskoorts' (de
mens moet leren thuis te blijven), 'verlangen naar bezitten en bezeten
worden', 'hoogmoed' en 'domheid'. Het zijn de oude religieuze zonden,
de angst voor het kwaad, je kunt ze ook 'het Poolse complex' noemen.
Olga Tokarczuk moet niets hebben van het sociaal-engagement dat de
Poolse literatuur zolang beheerste. Zij groeide op in een gelukkige
wereld zonder oorlog of censuur, ze kon schrijven wat ze wilde. Zij
beperkt zich, zoals ze het noemt, tot 'de kleine vaderlanden',
diezelfde wereld die Schulz ook beschreef en die we terugvinden bij een
dichter als Szymborska. De laatste dichtte bijvoorbeeld in 'Feest',
opgenomen in Bittere oogst: 'Wat anderen vinden, weet ik niet -
/ maar voor mijn geluk en ongeluk/ is dit ruimschoots voldoende:// een
boerengat, lichtjaren weg/ van sterren die welterusten zeggen/ en
nietsbetekenend/ knipogen.' Tokarczuk is wars van elk engagement. Zij
kan, zoals in haar tweede boek Huis voor de dag, huis voor de
nacht, minutieus schrijven over zinnelijke gewaarwordingen als
kijken en luisteren, 'aanschouwen', zoals zij het noemt: 'De eerste
nacht droomde ik een onbeweeglijke droom. Ik droomde dat ik zuiver
kijken was, louter oogopslag, en dat ik lichaam noch naam had. Ik zie
bomen als eenbenige, onbeweeglijke dieren met hun machtige poten in de
grond vastgegroeid staan. De onbeweeglijkheid van wat ik zie, is
oppervlakkig. Ik kan deze oppervlakkigheid naar believen doorbreken.
Dan zie ik onder de bast van de bomen beweeglijke stroompjes water en
sappen die heen en weer kruipen, omhoog en omlaag' (vert. Karol
Lesman). Verder weg van elk stadsgewoel kunnen we niet zijn;
'lichtjaren' om met Szymborska te spreken.
Behalve de detective was ook de roman-in-brieven verboden.
Schrijfster Anna Bolecka (1951) schreef met Lieve Franz een
briefroman over de moeizame liefdes- en vriendschapsverhoudingen van
Franz Kafka. Zij smeedde de Praagse schrijver om tot een Poolse Kafka
en maakte van haar boek een van de eerste postmoderne romans. Zij
speelt een ingenieus spel met de lezer, Gombrowicz waardig. Er is geen
alwetende verteller. Haar onderwerp is het kwaad in al zijn wisselende
gedaanten, zoals onverschilligheid in de liefde, machteloosheid tot
begrip. Bolecka stelt in een van de brieven 'dat je nooit zonder kwaad
bent, nooit zonder schuld'. Welke stap je ook neemt, je wordt altijd
veroordeeld. Een van de vrouwelijke personages zegt tegen Franz:
'Zolang mijn schuld niet is bewezen, zal ik mij altijd onschuldig
beschouwen. Jij, Franz, praat als een rechter, misschien als
aangeklaagde, maar niet als vrij man. Jij hebt je koninklijk gezag
reeds in je kindertijd afgestaan, je gelooft dat je terecht voor het
gerecht bent gedaagd en nu ga je gebukt onder de last van schulden waar
je geen schuld aan hebt' (Vert. Karol Lesman). We herkennen in deze
woorden de wereld-vol-achterdocht uit Het proces en ook van
Kafka's eigen brieven, onder andere aan Milena en Felice Bauer, en zijn
dagboek. Lieve Franz legt verbanden aan die voorheen nooit zo
fraai in het zicht kwamen. Bolecka moet het als uitdaging gezien hebben
de gevoeligheden van een man weer te geven. Ook zij beschrijft, als
Schulz en Tokarczuk, een innerlijke wereld.
Mocht er al sprake zijn van engagement, dan is die slechts te zoeken in
compassie met de personages. Ondertussen is het zicht op de nog steeds
levende reus van de Poolse literatuur, de negentigjarige Miosz, steeds
meer verdwenen. Zijn engagement was politiek, hij leefde in de
overtuiging dat de onderdrukte mens geluk en inzicht ontleende aan
poëzie. Voor Tokarczuk en Bolecka schuilt het kwaad niet in een
boos en machtig, onverslaanbaar monster, zoals het dictatoriale Rusland
of het donkere Duitse Rijk, maar in het eeuwige kwaad dat er altijd
bestaat tussen de mensen, zelfs in rustiger tijden.
Een bladzijde van Bolecka of Tokarczuk gelegd naast Konwicki of
Witkiewicz maakt duidelijk wat er allemaal is veranderd in die
driekwart eeuw. Niet langer Miosz' 'bruggen vol gaten en wegen vol
modder' maar opmerkelijk veel lenteachtige natuur, lichtheid en ruimte.
Witkiewicz zei al eens: 'Laat mij in de lente de lente zien en niet
Polen.' In al zijn paradoxale speelsheid is dit een treffende,
betekenisvolle waarneming.
In het werk van de dichter Zbigniew Herbert, die twee jaar geleden
onverwacht overleed, versmelt op bijzondere en intrigerende wijze het
gedreven engagement van 'het Poolse complex' met de verstilde sfeer van
'het innerlijke vaderland'. Zijn gedichten staan in Bittere
oogst. In een kalm vertellend maar verontrustend gedicht, 'De
vijf', beschrijft hij de executie van 'vijf mannen/ twee nog heel
jong// nu liggen ze al op de grond.' Omdat de dichter vermoedt dat de
vijf de avond voor hun terechtstelling spraken over 'een zeereis// over
meisjes/ over vruchten/ over het leven' besluit Herbert met de
onvergetelijke woorden: 'en daarom kun je/ in de poëzie de namen
van Griekse herders gebruiken/ de kleuren van de ochtendhemel trachten
te vereeuwigen/ en over de liefde schrijven/ en ook/ nog een keer/ met
dodelijke ernst/ de bedrogen wereld/ een roos/ aanbieden.'
|
NRC Webpagina's 13 OKTOBER 2000
|
Bovenkant pagina |
|