B E E L D :
Winnen
Maarten Huygen
Het mooiste standbeeld vind ik
de wagenmenner van Delphi en dan vooral zijn gezicht met die half
vermoeide, nog in de wedstrijd zwevende overwinnaarstrekken. De jonge
wagenmenner krijgt de beker maar zijn gedachten verkeren nog in de hitte
van de strijd, de arena, het opwaaiende zand, de joelende menigte, de
tjirpende krekels. Hij droomt een beetje na. Het zijn precies de
gezichten die we dagelijks close-up krijgen te zien na de Tour de
France. Lijkt me een aardig karweitje voor tv-schilder Klashorst.
Fietsen, zeker in de Tour, is zwaarder dan wagenmennen dus op en rond de
neus van Erik Dekker zag ik gisteren vlak na zijn derde etappe-
overwinning een paarse cirkel ontstaan, die zich langzaam uitbreidde in
een steeds bleker gezicht. Er is vast een medische verklaring voor die
Dekker niet graag zou horen. Tour-rennen doet me denken aan een klassiek
Grieks verhaal over twee jonge mannen die de priesteres op een wagen
naar de tempel moeten trekken. Het is zo heet en ze rennen zo hard dat
ze eenmaal bij de tempel aangekomen dood neervallen. De dood verhoogt de
feestvreugde in het dorp, want als je sterft in het span van een
priesterwagen kom je goed terecht in het hiernamaals. De jonge mannen
hadden om het in sporttaal uit te drukken "een perfecte prestatie
neergezet" en alles wat daarna in het leven komt, kan alleen maar minder
zijn, behalve een eervol verblijf op de Olympus, jong, gaaf en
onverminkt. Zou de familie van de mannen gedeeld hebben in de
hysterische feestvreugde?
Wielrenners worden tot zulke onmogelijke prestaties opgezweept als die
twee jonge mannen, maar als er een sterft, is er algemene rouw. Een
reeks onderzoeken en strafacties moet aantonen dat het zo niet hoorde.
Maar het publiek, de renners en hun begeleiders hebben diezelfde
verslaving aan onmogelijke topprestaties als de oude Grieken. Dat moet
deze eentonige kijksport zo interessant maken voor grote massa's van
hoofdzakelijk mannen die het meeste houden van eendimensionaal met de
blik op oneindig op het doel afgaan. Als kind sprak ik mezelf toe als
sportcommentator als ik vlak voor schooltijd met de fiets nog een flinke
helling moest nemen.
De interviews achteraf zijn nietszeggend. Ze laten alleen de
vermoeidheid en de emotie zien van het gehaald of net gemist hebben. "Ik
zat kapot" (Michael Boogerd vaak), "het had ook kunnen lukken" (Erik
Zabel) of in het geval van een zege "ik voelde het weer in mij borrelen"
(Erik Dekker). En ook al betekenen de woorden niets, je wil ze toch niet
missen. Dekker zweefde nog, achteraf, geloofde het niet en sprak over
zichzelf als over een ander, nahijgend. "Ja, ik ga daar maar, ik wou
echt sprinten, demarreren ik wee nie wat ik allemaal wou. Nou ja, het
was echt ongelofelijk, zeg", zei hij vlak na de wedstrijd. En dan die
huldiging zelf, hij moet huilen van de oververmoeidheid, van het
onwerkelijke van alles. En dan na de huldiging dat dromerige gezicht
voor de camera als hij zegt "soms is het ook allemaal teveel". Hoe kom
je thuis na zo'n overwinning? Je had je erop verheugd maar vergeleken
bij de spanning van de zege valt het wat tegen, is het vertrouwde leeg
en je kunt alleen in algemeenheden over je prestatie stamelen tot
iedereen het is vergeten. Nog een zege dan, nog een. Rest uiteindelijk
het lot van Alex Zülle die gisteren moest afstappen? De laatste
meters bergop zag ik hem in het Tourjournaal wankelen op de
fiets. Hij stapte af, braakte over de wegrailing het diepe dal in en zat
nahoestend in de auto. Hij trok zijn rugnummer af en dat was het dan.
Een leven van napraten.
Waar het allemaal om gaat, werd nog eens duidelijk bij een laat
interview met Mart Smeets aan het meer van Genève. Dekker had
zijn pet met tekst niet op. "Je moet je pet opzetten, want het waait. De
sponsor wil dat, zeggen ze", hintte Smeets. Wie had die pet gegeven,
Mart Smeets zelf, de NOS? Bij zijn overwinning had hij ook zijn pet niet
op, dus ergens op een directie-Olympus werd verlies geleden.