|
|
NIEUWSSELECTIE Dossier EK 2000
|
David Winner: Brilliant Orange. The
neurotic Genius of Dutch Football, Bloomsbury, 248 blz. 49,95
De zwarte esthetica van totaalvoetbal Wetmatige verliezers
Altijd gaat het mis. Gisteren sneuvelde het Nederlands elftal op het slechtste veld van Europa, vijf dagen na een nooit vertoonde monsterzege in de kwartfinale en mijmerend over een finale tegen Frankrijk. Zoals het aforisme van Johan Cruijff wil: 'Normaliter kunnen die Italianen niet van je winnen, maar je kunt wel van ze verliezen'. En voor het Nederlands elftal er is altijd wel een reden om te verliezen: de afwezigheid van de beste keeper (Jan van Beveren, 1974), een bal op de paal (Rob Rensenbrink, 1978), de afwezigheid van een trainer (Johan Cruijff, 1990), onderschatting van de tegenstander (Denemarken, 1992), collectieve ruzie (1996) en de weigering te oefenen op het nemen van strafschoppen (1998). Over de onnavolgbare wijze waarop Nederlandse voetballers op het belangrijkste moment de bal in de sloot schieten, gaat Brillant Orange. The neurotic Genius of Dutch Football van de Engelse journalist David Winner. Maar nog belangrijker is het boek als poging om de uitzonderlijke schoonheid van het Nederlandse voetbal te duiden: Winner formuleert als eerste schrijver een esthetica van het totaalvoetbal. Winner is een clichématig voorbeeld van de Britse voetballiefhebber. Die koestert al dertig jaar een diepe bewondering voor het Nederlandse voetbal. Waarschijnlijk omdat Nederland laat zien dat een land vol halfbeschaafde lompe, boerse aardappeleters toch een voetbalteam kan voortbrengen dat zich in kunstzinnige waardering kan meten met de artiesten uit het zuiden. Iets waar de Britten zelf maar niet in slagen, zoals overigens ook Duitsers, Noren, Denen en Zweden zich vooral op 'noordelijke' deugden als kracht, conditie en inzet verlaten. Het Nederlandse voetbal is voor de Engelsen zo nog altijd het Beloofde Land. Het gaat Winner om een idee over het Nederlandse voetbal, zegt hij. Teams als Feyenoord en PSV komen dus niet echt aan bod in zijn boek. Hij kwam een jaar in Amsterdam wonen en sprak met vrijwel iedereen die hij te spreken kon krijgen: van rechtsbuiten Johnny Rep tot de neerlandicus Herman Pleij en van generaal Rinus Michels tot dichteres Anna Enquist. Maar ook met choreograaf Rudi van Dantzig, kunstenaar Jeroen Henneman, fotograaf Hans van der Meer, landschapsarchitect Dirk Sijmons, dirigent Hans Vonk en architect Jan Benthem.
Voor de indrukwekkende serie cruciale Nederlandse nederlagen heeft Winner geen algemene verklaring, wel komt hij met een serie elementen: onderschatting van de tegenstander, gemakzucht, een te grote hang naar mooi voetbal en traditioneel een probleem met leiderschap. De nationale afkeer van autoriteit speelt de Nederlandse voetballers parten: altijd is er mot in het trainingskamp, nemen spelers de benen of worden ze weggestuurd. Winner vergelijkt het Nederlands elftal met een formatie van louter generaals: er is geen voetvolk en niemand wil naar een ander luisteren. Dat laatste hangt volgens de auteur samen met de band tussen de revolutie van de jaren zestig en de gelijktijdige opmars van Ajax als internationale grootmacht, onder verwijzing naar Hubert Smeets die drie jaar geleden in voetbaltijdschrift Hard Gras stelde dat Johan Cruijff veruit het belangrijkste symbool van de jaren zestig was. De graagte waarmee Nederland zich in het mes stort, heeft volgens Winner ook te maken met een altijd weer optredend dédain voor het 'normale' voetbal van de anderen. Keer op keer kijkt het team verder vooruit dan verstandig is. De hang naar schoonheid in het spel is zo sterk, dat de tevredenheid al voor de overwinning haar intrede doet. Het Nederlands elftal werd in 1974 feestelijk onthaald na de nederlaag tegen Duitsland: men was allang blij met de morele overwinning. In dezelfde categorie hoort de weigering om te trainen op het nemen van strafschoppen, wat leidde tot een serie uitschakelingen waarvan die tegen Brazilië op het laatste wereldkampioenschap de pijnlijkste was. 'Strafschoppen zijn beneden de waardigheid van de Nederlanders', concludeert Winner, die overigens ook vertelt hoe de oude specialist Neeskens twee jaar geleden in zijn rol van assistent-bondscoach nog probeerde zijn spelers enkele penaltytips aan de hand te doen ('Als je onzeker bent, schiet dan gewoon zo hard mogelijk. Als jij niet weet waar de bal heengaat, weet de keeper het ook niet'). Maar officials van de wereldvoetbalbond hielden hem bij de spelers uit de buurt. Overigens oefenen de Nederlanders dit jaar dagelijks op het penaltyschieten. Welke van deze op zich bekende factoren volgens hem doorslaggevend is, zegt Winner niet. De analyse van de mislukkingen is dan ook niet het belangrijkste van zijn boek. Het grote belang schuilt in zijn beschrijving van de Nederlandse voetbalesthetica. Die werpt uiteindelijk ook nieuw licht op de nederlagen. Winner heeft de hoofdstukken van zijn boek niet opeenvolgend genummerd, maar hij heeft ze 'rugnummers' gegeven, cijfers tussen de één en vijfentwintig die elkaar schijnbaar ordeloos opvolgen. Dat aardigheidje maakt het eenvoudig te bepalen wat het belangrijkste hoofdstuk van het boek is: nummer veertien, getiteld Dutch space is different. Dat hoofdstuk gaat niet over zelfdestructie, maar over de scheppende kracht van het Nederlandse voetbal. Hier zoekt Winner niet alleen overeenkomsten tussen voetbal en kunst in het algemeen, maar bovendien tussen de Nederlandse voetballeer en de Nederlandse esthetica. In eerdere hoofdstukken heeft hij daartoe al een aanloop genomen. Bijvoorbeeld wanneer hij de 'bevrijding' van het Nederlandse voetbal uit de amateuristische en saaie jaren vijftig losjes vergelijkt met de architectuur uit de Amsterdamse School een halve eeuw eerder. Die steunt volgens hem op een algemeen golvend patroon in de straten, met daarin plotseling een schitterend glas-in- loodraam: 'carefully calibrated explosions of geometric pattern and art deco extravagance into one great design. Total City'. Al signaleert de auteur dat lekkages in die prachtige huizen even frequent zijn als in de verdediging van het Nederlands voetbalelftal. De Amsterdamse architectuur was de voetbalschool zo'n veertig jaar vooruit, concludeert Winner. Zoals het Ajax-systeem (de term 'totaalvoetbal' dook pas in 1974 voor het eerst op) werd ontwikkeld in een tijd dat in de Nederlandse architectuur het structuralisme opgang maakte. In de woorden van Aldo van Eyck: 'alle systemen moeten vertrouwd met elkaar zijn, dusdanig dat hun gecombineerde impact en interactie kan worden gewaardeerd als een enkel complex systeem.' Oftewel: als de rechtsachter naar voren gaat, moet de rechtermiddenvelder dadelijk zijn positie overnemen. De architect had het over steden, maar Winner ziet begrijpelijkerwijs een blauwdruk opdoemen van het gouden Ajaxsysteem. Het cruciale veertiende hoofdstuk wordt voorafgegaan door een motto van twaalfde-eeuwse kloosterstichter Bernard van Clairvaux ('Wat is God? God is lengte, hoogte, breedte, diepte') dat hij heeft overgenomen uit een boek van kunstenaar Jan Dibbets. Ruimte is voor Winner het essentiële begrip in het Nederlandse voetbal. Het klassieke totaalvoetbal berust op de gedachte dat de verdediging de ruimte van de tegenstander zo klein mogelijk moest maken door zo ver mogelijk naar voren te verdedigen. In balbezit gaat alles om het scheppen van zoveel mogelijk ruimte, door aanvallers aan de uiterste zijkanten te posteren en zo ver mogelijk naar voren te spelen. Natuurlijk waren voetballers al eerder bezig met het creëren van ruimte, maar Cruijff en Michels waren de eersten die er ook nadrukkelijk over spraken. 'Het was een soort architectuur op het veld' zegt verdediger Barry Hulshoff in het boek.
Winner verbindt dat ruimtegevoelige voetbal met de wijze waarop de Nederlanders eeuwenlang op innovatieve wijze met ruimte hebben moeten omgaan. Niet alleen werd de Spanjaard buiten de steden gehouden door het land onder water te laten lopen (en dus de te verdedigen ruimte zo klein mogelijk te maken), maar bovendien heeft het vreemde landschap van de Nederlanders 'ruimteneuroten' gemaakt, mensen die altijd bezig zijn hun omgeving aan te passen. Nederlanders leven in een reusachtig kunstmatig landschap, zegt landschapsarchitect Dirk Sijmonds in Brilliant orange; altijd is de Nederlander bezig geweest met het scheppen van ruimte. Winner - die nooit versaagt wanneer het gaat om het vinden van weer een voorbeeld dat zijn gedachten moet ondersteunen - wijst op het thema van het Nederlandse paviljoen op de wereldtentoonstelling die momenteel in Hannover wordt gehouden: 'Holland schept ruimte', waarmee de band met de maakbaarheid van het polderland extra wordt aangehaald. De meest dankbare gesprekspartner van de tientallen Nederlanders die Winner interviewde, is kunstenaar Jeroen Henneman. Hij ziet een verlangen naar ruimte en stilte als belangrijke drijfveer in de Nederlandse schilderkunst, bijvoorbeeld bij Mondriaan en Vermeer. 'Vanaf de tijd van Cruijff wilden de voetballers hetzelfde als de schilders. Plotseling ging voetbal niet meer over tegen elkaars schenen schoppen. Je ging naar een wedstrijd van Ajax en kwam terug met het gevoel dat je iets heel bijzonders had gezien en dat jij de enige was die dat kon zien. Maar dan praatte je met anderen en realiseerde je je dat iedereen hetzelfde had gevoeld. Er gebeurde iets spiritueels, al was het moeilijk te ontdekken wat dat precies was.'In ieder geval is het iets anders dan de spiritualiteit die in landen als Brazilë en Italië met voetbal wordt verbonden en die nauw samenhangt met de katholieke heiligenverering. De schoonheid van een Braziliaanse balgoochelaar is in essentie figuratief, terwijl het Nederlandse voetbal zijn pracht ontleent aan abstracte patronen. In Nederland toont het hogere zich niet in een heilige, maar in de ordening der dingen. In het boek is een tekening opgenomen van Jeroen Henneman waarin hij duidelijk maakt van welke vorm van ruimteschepping hij het meest geniet. Het gaat om een situatie waarin de verdedigers op één lijn staan en er bijna geen ruimte lijkt, maar waarbij een aanvaller de bal met een boogje achter de rug van de verdediger langs speelt, naar een ploeggenoot die vervolgens een vrij veld voor zich heeft. Henneman: 'Het is een wonder. Het ene moment is het veld druk en smal. Plotseling is het enorm en breed.' De ruimte is geschapen. Op Hennemans tekeningetje heten de voetbalers Bergkamp en zijn (oud-ploeggenoot bij Arsenal) Anelka, maar afgelopen zondag kwamen de eerste twee doelpunten van Patrick Kluivert tegen Joegoslavië uit precies zulke passjes voort. Dergelijke schoonheid heeft te maken met lijnen en bewegingen, niet zozeer met de technische vaardigheid van degene die de bal speelt. Eenmaal aangeland bij de Nederlanse voorkeur voor ruimtelijke voetbal in haast abstracte patronen, gaat Winner hard op zijn (hogere) doel af. Hij memoreert dat de meest karakteristieke foto's van Johan Cruijff de plaatjes zijn waarop hij wijst: een stapje vooruit, een stapje terug op weg naar de sublieme ordening. In het gedicht van Toon Hermans: En Vincent zag het koren/ En Einstein het getal/ En Zeppelin de Zeppelin/ En Johan zag de bal. Cruijff keek naar het voetbalveld op de wijze waarop schilder Pieter Saenredam (1597-1665) naar kerkinterieuren keek, schrijft Winner in zijn meest opzienbarende vergelijking. 'Kijken naar een schilderij van Saenredam is als het kijken naar een portret van God zelf', vond Constantijn Huygens. Saenredam deed jaren over het afmaken van een schilderij omdat hij zo buitengewoon precies te werk ging; het exacte formaat van zuilen en graftombes in een kerk werd opgemeten en pas na het vergaren van alle informatie maakte hij zijn schilderij. Eventuele menselijke figuren kwamen er later bij, soms geschilderd door een leerling. Een ruimteneurose vergelijkbaar met de details ('hij staat een halve stap te ver naar voren') van Cruijff. De inrichting van de ruimte moet goddelijke allure hebben.
Het enthousiasme waarmee David Winner het Nederlandse totaalvoetbal verbindt met de stromingen in de architectuur en met de meester van het zeventiende-eeuwse kerkinterieur is aanstekelijk, maar zijn Nederlandse gesprekspartners kijken er soms wat vreemd van op. Saenredamspecialist Rob Ruurs moest toegeven 'niet volledig overtuigd' te zijn van het diepere verband tussen Cruijff en Saenredam, en Barry Hulshoff maakt duidelijk dat hij vindt dat het hele totaalvoetbal te intellectueel wordt benaderd. Voetbal is tenslotte maar voetbal. Zo simpel als wiskunde, blijkt als Hulshoff met behulp van een ingewikkeld strepenpatroon op een tafelkleed duidelijk wil maken hoe je met twee verdedigers vier aanvallers kunt tegenhouden: 'Het is allemaal eenvoudige wiskunde'. Winner verliest zich nogal eens in zijn enthousiasme, bijvoorbeeld wanneer hij de gebrekkige interesse voor menselijke figuren in de schilderijen van Seanredam vergelijkt met het veelvuldig als 'klinisch' bekritiseerde systeem van Louis van Gaal. Of wanneer hij diezelfde speelwijze vergelijkt met 'het eenvoudigste huis ter wereld' (van Jan Benthem, in Almere) dat ook 'geheel op driehoeken' is gebaseerd. Met zijn theorie over de abstracte schoonheid van het totaalvoetbal, wijst Winner impliciet wel aan welk antwoord op de mislukkingsvraag het meest plausibel is. De autoriteitskwestie. De nadruk op het spelpatroon leidt rechtstreeks naar problemen met de individuen. Abstracte kunst verdraagt geen ikonen. Op het moment dat prachtige patronen succes opleveren, veranderen de spelers in helden. Om in de vergelijking met de gebouwen van de Amsterdamse School te blijven: de glas-in-loodramen worden almaar groter en ieder bovenlicht wil een glas-in-loodraam worden. Dan wordt de constructie van het gebouw wankel en lopen de spelpatronen in de war. In de geschiedenis van het Nederlandse voetbal: dan krijgen de heren ruzie. Waarmee misschien niet de constante mislukking, maar dan toch de beperkte houdbaarheid van Nederlands voetbalsucces is verklaard: de zege schept de sterren die het patroon doorbreken en zo de ploeg rechtstreeks naar de ondergang leiden, naar een nieuwe onnavolgbare daad van zelfvernietiging. Zo bezien kon de glorieuze zes-een overwinning op Joegoslavië alleen maar de voorbode van een nieuwe ramp zijn. Een voetbalveld in Gouda Foto Hans van der Meer uit Hans van der Meer en Jan Mulder 'Hollandse velden' (De Verbeelding, Amsterdam 1998)Tekening Jeroen Henneman Illustratie uit besproken boek |
NRC Webpagina's 30 JUNI 2000
|
Bovenkant pagina |
|