|
NIEUWSSELECTIE Tate
|
De Tate Modern husselt weergaloos met
kunstwerken
Het house-paleis
Op een klein podium, bij een raam dat uitzicht geeft op de Theems, staat een machine. Er zit een stekker aan en er kunnen wielen, drijfriemen en tandwielen draaien. Maar als je hem aanzet vernietigt hij de illusie dat hij iets kan maken. Kamikaze heet deze machine. De Zwitserse kunstenaar Jean Tinguely maakte hem in 1969. Achter het raam staan andere machines. Ze graven, trekken kabels en takelen plaatstaal. Dit zijn echte machines. Zoemend en knarsend bouwen ze een brug over de Theems, die het nieuwste museum van Londen verbindt met de St. Paul's-kathedraal, pal aan de overkant. Na het reuzenrad bij de Big Ben en de Millennium Dome in Greenwich heeft Londen er vanaf vandaag een nieuwe toeristenmagneet bij. De Tate Gallery of Modern Art, kortweg Tate Modern, opent voor het eerst zijn deuren voor publiek. Het eerste Britse nationale museum voor moderne kunst is óók een kathedraal. Met een grote, vierkante schoorsteen van grauwe baksteen. Koningin Elizabeth, die gisteren de officiële opening verrichtte, moet een krachtig déj-vu hebben gehad. In 1962 opende ze hetzelfde gebouw al een keer. Toen was het nog een elektriciteitscentrale, ontworpen door Sir Giles Gilbert Scott, tevens schepper van de rode Britse telefooncel. De voormalige turbinehal van de Tate is de grootste tentoonstellingsruimte ter wereld. Het is een pleinvreesverwekkende hal van 160 meter lang en 40 meter hoog, waarin je Westminster Abbey zou kunnen neerzetten en die je betreedt via een lange betonnen helling en een deur die nog het meest lijkt op die van een parkeergarage. Jacques Herzog en Pierre de Meuron, de twee Zwitserse architecten die vijf jaar geleden opdracht kregen voor de verbouwing, hebben er zo min mogelijk aan gedaan. De turbines, dynamo's en pijpen zijn weg, maar in het dak hangen nog oude hijsbalken. De hal is leeg, op vier sculpturen van de bejaarde Frans-Amerikaanse kunstenares Louise Bourgeois na. Zij liet een roestige, zwangere reuzenspin maken, die elk moment kan gaan lopen, als een monster in een oude science fiction-film. Achter de spin staan twee ronde ijzeren torens en één vierkante, elk met een wenteltrap. Op de transen zijn reusachtige scheerspiegels gemonteerd, die je gezicht vervormen als je er in kijkt. Salvador Dalí zou ze bedacht kunnen hebben. 'I do' heet de ene toren, 'I undo' de tweede en de derde heet 'I redo'. Bedenk zelf waarom. Een museum dat zo'n ruimte leeg durft te laten, moet stevig in zijn schoenen staan. Dat doet de Tate. Op de zeven verdiepingen naast dit lege 'schip' is in 85 grotere en kleinere zalen dan ook ruimte om maar liefst zestig procent van de totale Tate-collectie te laten zien. De 'oude Tate', de classicistische kunsttempel die suikermagnaat Henry Tate in de vorige eeuw stroomopwaarts liet neerzetten, plus de Tate- dependances in Liverpool en St. Ives (Cornwall) boden ruimte aan minder dan vijftien procent van de collectie.
Staatslot De verbouwing heeft een slordige half miljard gulden gekost. De National Lottery, de geprivatiseerde staatsloterij, betaalde daarvan het leeuwendeel ter gelegenheid van het nieuwe Millennium. Die subsidie is dus betaald door Britse burgers, die miljonair hopen te worden door een staatslot te kopen en die in praktijk vooral goede doelen steunen in het onderwijs, de sport, verbetering van het milieu, het behoud van nationale monumenten of in de kunsten. Over de vraag hoe dat geld precies moet worden besteed hebben de burgers niet veel te zeggen. Op kunstgebied denken de loterijpausen, de Arts Council (de Britse Raad voor Cultuur) en het Britse ministerie van Cultuur in elk geval graag voor ze. Die instellingen blijven bijvoorbeeld geloven in het Victoriaanse idee dat kunst kan en móet stichten. Kort samengevat: laat een arbeider af en toe een Picasso zien en hij brengt zijn weekloon niet meer naar de pub. Zou het helpen? Ontnuchterende cijfers van de overheid zeggen dat één op de twee Britten tijdens zijn of haar leven nooit een museum, theater of concertzaal van binnen ziet. De tachtig miljoen officiële bezoekers van Britse kunstmusea en galeries zijn merendeels buitenlandse toeristen of leden van een kleine binnenlandse kunstelite. Het doorgezaagde kalf van Damien Hirst en de vlekken in het bed van Tracey Emin hebben dankzij de publiciteitsmachine van de jaarlijkse Turner-prijs nationale bekendheid gekregen en felle discussies over kunst uitgelokt. Maar volgens David Lee, oud-hoofdredacteur van het tijdschrift Art Review, werken ze contraproductief. "Bij veel mensen bevestigt het alleen hun ergste vermoedens over hedendaagse kunst", zei Lee deze week tegen de BBC. Ook de Tate wil het volk stichten, al zou je er net zo goed een pretpark in kunnen zien dat - veel is lekker - naadloos aansluit bij de Westerse megastore- en cineplextrend. Moderne kunst als funshoppen. "Ik wil opnieuw uitvinden welke rol een museum moet spelen in het weefsel van een wereldstad", zegt directeur Lars Nittve (1953). Hij is een Zweed met voorliefde voor Engelse maatpakken en Italiaans plattelandsvoedsel, die eerder het Louisiana-museum bij Kopenhagen leidde. "Enerzijds willen we een klassiek museum voor moderne kunst worden, zoals het Centre Pompidou in Parijs of het Museum of Modern of Modern Art (MOMA) in New York, een museum dat met grote tentoonstellingen terugblikt op een kunstenaar of thema, het museum als geheugen. Maar we willen ook een podium zijn voor woelige contemporaine discussie, zoals het Stedelijk in Amsterdam in de jaren vijftig en zestig, waar geen hiërarchie bestond tussen een Malevitsj en een Rauschenberg, waar alles 'nu' is. Over die paradox gaat Tate Modern." Zal het lukken? Tate Modern wordt zonder twijfel een tophit. Of er naast de buitenlandse toeristen en de Britse culture vultures ook veel gewone bewoners van de metropool zullen komen, moet worden afgewacht. De drempel is er in elk geval laag genoeg voor. Als staatsmuseum is de Tate gratis. En de vestiging op de zuidoever is uitdrukkelijk ook bedoeld om nieuw leven te injecteren in de oudste volkswijk van Londen, ten oosten van Waterloo Station, waar zowel Shakespeare's herbouwde Globe-theater staat als een paar van de gruwelijkste flatblokken van het land. Als het goed is, gaat die vitaliteit verder dan alleen de huidige explosie van espressobarretjes en designwinkeltjes in de omgeving. De Tate steunt ook projecten om jongeren aan werk te helpen en is zelf een grote werkgever. Plaatselijke scholen, bejaarden, kunstenaars en huisvrouwen zullen in de nieuwe Tate als vanzelf kind aan huis worden, hoopt Nittve. "Ze moeten ons leren gebruiken, zoals je een bibliotheek gebruikt. Wij willen belangrijk zijn in hun leven. Dat is pas echte regeneratie."
Schatkamer Het klinkt zwaar op de hand, maar is het niet. De kracht van Tate Modern is dat het opgestoken vingertje nadrukkelijk ontbreekt. Als kunst betere burgers moet scheppen, doet de Tate het juist niet door ze belerend toe te spreken. Geen schilderij of beeldhouwwerk lijkt hier ingedeeld naar genre of -isme. Bij een eerste rondgang denk je even dat de schatkamers van de Tate zomaar zijn leeggestort over al die verdiepingen: Picasso bij Donald Judd, Mondriaan bij Richard Long, Giacometti bij Barnett Newman. Maar daarna begin je als vanzelf verbanden te zien, zachte of schrille contrasten, ironie, verborgen betekenissen, echo's, parallellen in kleur, vorm of thema. Lopend van beeld naar beeld, van zaal naar zaal, denk je soms dat de twee hoofd-curators, Frances Morris en Iwona Blazwick, geen museumconservatoren zijn maar dj's. Ze slagen erin de kunstwerken van de Tate als een bonte reeks platen naadloos aan elkaar te rijgen, steeds met één toonsoort, een ritme, een motiefje of het aantal beats per minute als verbindend element. En met soms een scherpe overgang. Die quasi-achteloze, door zijn subtiliteit bijna onzichtbare formule maakt je weerloos en dompelt je onder. En juist dan zie je de kunst van de Tate met nieuwe ogen, snap je waar kunst 'over gaat'. Dat is de beste educatieve formule die je je kan denken. Om houvast te krijgen op de collectie kozen Morris en Blazwick vier traditionele genres uit de kunstgeschiedenis: het landschap, het stilleven, het (naakt-) portret en het historiestuk. Die dienden als losse kapstok voor vier losse deeltentoonstellingen: 'Landscape/Matter/Environment'; 'Still Life/Object/Real Life'; 'Nude/Action/Body' en 'History/Memory/Society'. Neem het stilleven. In de eerste zaal hangen klassieke potten en kannen van Picasso, terwijl op de grond, bien étonnés, vijf open geometrische figuren van Sol Lewitt uit 1979 staan. In de volgende zaal hangt ook een Picasso, een collage van een gezellige cafétafel, waar de opengeslagen krant een echte Figaro is. Weer een zaal verder draait een film uit 1925 van Fernand Léger waarin zuigerstangen en vliegwielen in close-up een mechanisch ballet opvoeren. Légers objets trouvés maken een zaal verder plaats voor foto's van Man Ray en het urinoir van Duchamp, voor een schertsmachine van Jean Tinguely, voor Claes Oldenburg en voor 'subversieve voorwerpen', zoals Robert Gobers levensechte wassen been met sok, schoen en een vreselijk stukje blote kuit, dat op vloerniveau uit een muur steekt. Still Life/Object/Real Life laat zien hoe voorwerpen de afgelopen eeuw uit hun lijst zijn gekropen en sculptuur werden, maar ook dat álle dode voorwerpen een eigen leven kunnen hebben, als je wilt. Zo bezien is het helemaal niet oneerbiedig of raar om de interieurs van de late impressionist Bonnard bij de ready-mades van de dadaïst Duchamp te hangen. Het ligt zelfs voor de hand. Die parallellopipeda van Sol Lewitt uit de eerste zaal vloeken opeens niet meer. En je snapt ook waarom in de laatste zaal een olieverfschilderij met een groepje iele, bleke flessen van Morandi is te zien naast Richard Hamilton, die met een computer-paintbox over bestaande foto's schildert.
Ademstokkend Zo husselt de Tate overal ongegeneerd met genres, tijden, technieken en stijlen. En het werkt meestal weergaloos goed, soms zo goed dat je adem stokt of je ogen volschieten. Alberto Giacometti's bronzen geestverschijningen zijn neergezet bij de kolossale, bijna-monochrome schilderijen van Barnett Newman. De Tate is niet bang voor Red, Yellow and Blue. Dit zijn gewoon twee kunstenaars die tot het bot uitbenen, staat er als simpele verklaring bij. En zo delen de zes waterverf-prostituees van Marlene Dumas (Magdalena 1-6, 1996) in dezelfde afdeling een zaaltje met de bronzen ruggen die Henri Matisse tussen 1909 en 1956 liet gieten en waar je een echte vrouw in een abstracte, maar niet minder zinnelijke ziet veranderen. Rodins Kus leidt vanzelf naar bodypainting en Picasso's Huilende vrouw (een echo van zijn Guernica) naar de utopieën van De Stijl. Een enkele keer lijken de combinaties vergezocht. Wat Richard Longs wandschildering van vloeibare Chinese klei en zijn cirkel van ruw uitgehakte rode leisteen uitspoken bij Monets waterlelies, blijft duister. Iets met natuur, maar wat? Het is een dissonant in een verder prachtige afdeling die landschappen van Cézanne en Mondriaan volstrekt geloofwaardig verbindt met het uitgezaagde basalt van Joseph Beuys in een van de grootste en lichtste zalen van de Tate. Op zulke momenten wordt ook de zwakte van de indeling in die vier losse genres duidelijk; veel werk had óók best in een andere afdeling kunnen hangen. Sommige toelichtingen aan de muur zijn overbodig. Zo heeft de Tate het op zichzelf briljante idee gehad om bekende Britten te laten opschrijven waarom ze een bepaald kunstwerk mooi vinden. Maar voor romanschrijfster A.S. Byatt was dat een vrijbrief om bij een Matisse te schrijven dat hij "dingen laat zien die samenhangen, de perceptie van die samenhangende dingen en de weerslag van die perceptie". En Terence Conran, oprichter van Habitat en intussen de Londense horeca-keizer, schrijft dat Picasso's cafétafeltje met fles, krant en gitaar "de cafécultuur vertegenwoordigt die wij Britten nog maar net beginnen op te pikken". Tja. De vaste collectie vertoont een paar forse hiaten, geeft de Tate zelf als eerste toe. Zo ontbreken de Weense Jugendstil of de Russische avantgarde nagenoeg. De eerste grote, tijdelijke expositie moet dat een beetje goedmaken. In januari volgend jaar opent de tentoonstelling Century City, waarin Nittve een poging doet om te ontrafelen wat een reeks wereldwijde culturele hot spots van de twintigste eeuw bijzonder maakte. Negen steden, die elk een gastconservator sturen, tonen de 'piek van hun culturele energie', op het gebied van beeldende kunst, dans, film, mode, muziek en theater en architectuur: Parijs in de jaren '10; Wenen in hetzelfde tijdvak; Moskou in de jaren '20; New York in de jaren '70; en om de Westerse bril nadrukkelijk af te zetten figureren ook Rio de Janeiro in de jaren '50; Lagos in de jaren '60 ('het Parijs van Afrika', zegt Nittve); Tokio in de jaren '70 en Bombay in de jaren '90 ('het Sillicon Valley van India'). De jaren '90 in Londen, het tijdperk van jonge wilden als Hirst en Emin en de laatste Turner-winnaar, videokunstenaar Steve McQueen, zullen het sluitstuk vormen. Parallel aan de Tate houdt een circuit van Londense galeries op hetzelfde moment een eigen tentoonstelling ('Londen 2001'), waarin artiesten te zien zullen zijn die de Tate nooit zullen halen. Of nóg niet gehaald hebben. Zo zal, nee, zo móet de Tate blijven zoeken naar zijn 'rol in het weefsel van de metropolis'. Tegen die tijd is ongetwijfeld de nieuwste rel over de Turner-prijs achter de rug. Londense burgers zullen opnieuw vergenoegd schande hebben gesproken over de triviale vunzigheid die nu in de nieuwe in plaats van de oude Tate is getoond. De Tate blijft daarom 'werk in uitvoering'. De oude Tate Gallery legt zich nu bijvoorbeeld toe op Britse kunst van vóór 1900 en heet voortaan Tate Britain. De internationale kunst uit dat tijdperk verhuisde naar de National Gallery en de Britse kunst van na 1900 ging naar Tate Modern. Op zijn beurt gaf de National Gallery zijn kunst van na 1900 aan de 'Tate-federatie'. Die reusachtige wisseltruc moet het Londense museumlandschap helder maken, maar de verdeling vergt nog veel afstemming. Financieel is het niet anders. De loterijgelden dekten weliswaar de verbouwing, maar niet de exploitatie van de Tate. Om het gat in de begroting te dekken is per jaar nog eens twaalf miljoen pond nodig. En om de schoorsteen en een geweldige onderaardse ruimte onder het grasveld tussen de Tate en de Theems in gebruik te kunnen nemen is nóg eens veertig miljoen pond nodig. Voorlopig blijven ook de mannen met gele veiligheidshelmen over staalkabels krioelen bij de nieuwe voetgangersbrug, de eerste brug over de Theems sinds een eeuw geleden de Tower Bridge werd gebouwd. De 'Millennium Bridge', ontworpen door Norman Foster en Anthony Caro, verbindt de twee kathedralen op beide oevers met een elegante accolade van aluminium. Als-ie af is kun je over het grijze water van oud naar nieuw wandelen.
Tate Modern, Bankside, Londen. Zo t/m do 10-18u; vrij & za 10-22u. Toegang gratis. Inl. +44 (0)20 7887 8008 & www.tate.org.uk. Metro Southwark.
|
NRC Webpagina's 12 MEI 2000
|
Bovenkant pagina |