|
|
|
NIEUWSSELECTIE Nationale Museumvereniging
|
Hiaten in onderzoek musea
AMSTERDAM, 1 FEBR. Het gisteren verschenen rapport Museale verwervingen 1940-1948 is nadrukkelijk gepresenteerd als een 'zelfonderzoek' van de Nederlandse musea naar de herkomst van objecten die in en na de oorlog werden verworven. Alleen voor de inleiding en de in het nawoord vervatte Conclusie is de commissie die het onderzoek entameerde verantwoordelijk. Het grootste deel van het rapport wordt gevuld door de bijdragen van 398 Nederlandse musea, variërend van het Rijksmuseum te Amsterdam tot de Museumwinkel Albert Heijn te Zaandam. Afgezien van twintig kleine en meestal pas na de oorlog opgerichte musea hebben alle musea aan het onderzoek meegedaan. De meeste waren snel klaar: 244 musea gaven aan dat het onderzoek op hen niet van toepassing was omdat er in de jaren veertig niets was verworven of omdat ze nog niet bestonden. De overige 154, die wel reden hadden hun collectie door te lichten op 'problematische aanwinsten', kregen daarbij advies van de Nederlandse Museumvereniging die aangaf waar ze op moesten letten. Zo werd gewezen op enkele 'verdachte' veilinghuizen die in de oorlog kunstwerken verhandelden uit geconfisqueerd joods bezit en op Duitse instanties in Nederland die misschien kunst aan musea hebben verkocht. Hoewel uit het rapport blijkt dat de musea de adviezen wel ter harte hebben genomen, hebben ze het onderzoek niet allemaal even grondig uitgevoerd. Sommige musea volstonden met het opsturen van een pakketje jaarverslagen, andere namen een onderzoeker in dienst die maandenlang bezig was de herkomst uit te pluizen van elk voorwerp dat in de jaren veertig was binnengekomen. Enkele musea konden door geldgebrek nog niet aan het onderzoek beginnen, zoals het Fries Museum dat niet verder kwam dan het opstellen van een 'projectplan'. In het rapport volstaat het Fries Museum met enkele beknopte mededelingen die de indruk wekken alsof er hier heel wat loos is met aanwinsten uit de oorlogstijd. Navraag leerde dat de tekst ongelukkig is geformuleerd en dat er geen speciale reden is voor achterdocht. Ook de rapportage van het Maastrichtse Bonnefantenmuseum is verwarrend. Het museum meldt dat het wel een aanwinstenlijst over de periode 1940-'48 heeft opgesteld, maar dat het 'geen herkomstonderzoek' heeft gedaan. Het museum vergat hierbij te vertellen dat alle aanwinsten uit dit tijdvak afkomstig waren uit de NK (Nederlands Kunstbezit) Collectie van het Rijk. Deze collectie, van na de oorlog uit Duitsland gerecupereerde kunstwerken, wordt nu onderzocht door het Ministerie van OC&W en valt dus buiten het museale onderzoek. Hoewel de kwaliteit van de verschillende 'zelfonderzoeken' en van de rapportages nogal wisselt en sommige musea nog niet klaar zijn met hun werk, maakt het rapport wel duidelijk dat er alles bij elkaar weinig kunstwerken in de museumcollecties zijn die toebehoren aan in de oorlog vervolgde joden of hun nabestaanden. Want dat was toch de vraag waarom dit hele onderzoek draaide. Dat er daarnaast ook aandacht werd geschonken aan andere zaken, zoals de voorwerpen die via de 'metaalvordering' in het bezit van musea kwamen, is bijzaak. De musea mochten uit het metaal dat op last van de Duitsers in de oorlog was ingeleverd, de bijzondere stukken kiezen en konden daardoor waardevolle voorwerpen voor omsmelting behoeden. Een aantal hiervan bleef in de museumcollecties doordat de eigenaars niet bekend waren. De musea hebben in totaal acht voorwerpen gevonden die, zo mogelijk, terug moeten naar de eigenaren. Hoewel de in het rapport opgenomen 'Richtlijn Museale Verwervingen 1940-1948' aangeeft wanneer een voorwerp wel of niet voor teruggave in aanmerking komt, blijkt uit de rapportages dat de diverse musea hierbij verschillende criteria aanleggen. Ronald de Leeuw, voorzitter van de commissie die het onderzoek begeleidde, liet gisteren weten dat 'waar van een moreel onrecht sprake is' de verjaring geen rol zal spelen bij de beslissing tot teruggave. De Nederlandse musea lijken dit uitgangspunt te willen onderschrijven. Maar daar houdt het mee op. Zo kan het gebeuren dat het ene museum degene die een claim indient het voordeel van de twijfel gunt, terwijl een andere instelling een goed gefundeerde claim afwijst bij gebrek aan een 'sluitend bewijs', of een claim wel erkent maar het kunstwerk in kwestie slechts 'in bruikleen wil afstaan gedurende het leven' van de eigenaar. Dit maakt op de buitenwereld een vreemde indruk. Het betekent ook dat het getal van acht terug te geven voorwerpen niet onomstreden is en nog wel iets hoger kan worden. Zie ook:
In musea 8 vondsten roofkunst (31 januari 2000)
|
NRC Webpagina's
1 FEBRUARI 2000
( a d v e r t e n t i e s )
|
Bovenkant pagina |