U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
   V O O R P A G I N A
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORT NIEUWS  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

S c h a k e l s
Dossier Malevitsj

Contact in zaak erven Malevitsj

Door onze redacteur LIEN HEYTING
AMSTERDAM, 28 JAN. De 25 erfgenamen van de Russische schilder Kasimir Malevitsj (1879-1935) hebben via hun New-Yorkse advocaat contact opgenomen met het Stedelijk Museum in Amsterdam. In een brief aan directeur Rudi Fuchs vragen zij om een gesprek over de Malevitsj-collectie in het museum. Deze collectie wordt door de erfgenamen als hun eigendom beschouwd. De brief is bedoeld als een poging om een gesprek met het Stedelijk Museum op gang te brengen. Als het museum hier niet op ingaat, zal de zaak voor de rechter worden gebracht. De belangen van de erfgenamen zullen worden behartigd door een team van Amerikaanse en Nederlandse advocaten.

Het Stedelijk Museum kan de ontvangst van de brief nog niet bevestigen. Vorig jaar verklaarde Rudi Fuchs tegenover NRC Handelsblad dat het museum de werken keurig heeft aangekocht: 'Als de erven menen dat die aankoop niet legitiem was, moeten ze dat maar voor de rechter aantonen.'Het Stedelijk Museum bezit 29 schilderijen, 7 gouaches, 15 tekeningen en 17 'theoretische kaarten' van Malevitsj, die samen een waarde vertegenwoordigen van ongeveer 400 miljoen gulden.

De kunstwerken zijn afkomstig uit een collectie die Malevitsj in 1927 om verschillende redenen achterliet in Berlijn, waar hij toen exposeerde. Niet alleen wilde hij terugkeren naar Berlijn, hij had ook geld nodig en hoopte dat tijdens zijn afwezigheid schilderijen uit de collectie zouden worden verkocht. Maar het lukte Malevitsj na 1927 niet meer om de Sovjet-Unie te verlaten. Van zijn collectie kwamen de meeste werken in 1936 terecht bij de Duitse architect Hugo Häring, die ze in 1958 voor 122.000 mark verkocht aan het Stedelijk Museum. Volgens de erven- Malevitsj was deze verkoop niet rechtmatig omdat Häring niet de eigenaar was.Het overige deel van de collectie was in de jaren dertig via de Duitse museumdirecteur Alexander Dorner beland in twee Amerikaanse musea, het New-Yorkse Museum of Modern Art (MoMa) en het Busch-Reisinger Museum in Cambridge (Mass.) Beide musea hebben de rechten van de erfgenamen vorig jaar erkend en kwamen met hen tot een overeenkomst. Nadat Malevitsj in 1927 uit Berlijn was vertrokken werd de hele collectie opgeslagen bij een expeditiebedrijf en vervolgens, in 1931, overgebracht naar het Provinzial Museum in Hannover. Alexander Dorner, de directeur van dit museum, durfde de 'entartete' Malevitsj-kunst in 1936 onder het regime van de nazi's niet langer in zijn museum te houden. Een klein deel had hij al eerder meegegeven aan de toenmalige MoMa-directeur Alexander Barr, en enkele werken nam hij zelf mee toen hij in 1937 naar Amerika vluchtte. De overige 68 werken liet hij in 1936 overbrengen naar de Berlijnse architect Hugo Häring. In 1958 verkocht Häring deze werken voor 122.000 mark aan het Stedelijk Museum. Volgens de erven-Malevitsj was deze verkoop niet rechtmatig omdat Häring niet de eigenaar was.

In 1956 had Häring onder ede verklaard dat Malevitsj de collectie in 1927 aan hem in bewaring had gegeven met de mededeling dat hij de eigenaar zou worden als Malevitsj niets meer van zich liet horen. Er zijn sterke aanwijzingen dat Häring deze verklaring onder druk der omstandigheden heeft afgelegd. Voor 1956 had hij onder anderen aan Stedelijk Museum- directeur Willem Sandberg te kennen gegeven dat hij zichzelf juist niet als eigenaar van de collectie beschouwde. Sandberg heeft Härings verklaring dan ook van meet af aan gewantrouwd, zoals blijkt uit diverse archiefstukken.

Bovendien klopt de verklaring van Häring niet met andere verklaringen. Zo gaf de kunstenaar Hans Richter in 1973 in zijn memoires een gedetailleerde beschrijving van de manier waarop Malevitsj de zorg voor zijn kunstwerken in 1927 in Berlijn overdroeg aan enkele Duitse 'vertrouwelingen': de museumdirecteur Alexander Dorner, de met Malevitsj bevriend geraakte advocaat Udo Ruckser, de in 1938 overleden eerste vrouw van Hugo Häring Emilia Unda, en Hans Richter zelf. Volgens Richter tekenden zij 'een belofte om over zijn werk te waken'. Zelf kon Richter na 1930 die belofte niet gestand doen omdat hij zich na het maken van een anti-nazifilm niet meer in Duitsland waagde. Ook Ruckser verliet Duitsland begin jaren dertig zodat van Malevitsj' 'vertrouwelingen' alleen nog Dorner en het echtpaar Häring over waren. De eigendomsverklaring die Häring in 1956 aflegde was noodzakelijk om de collectie te kunnen verkopen. Als hij die niet verkocht was de kans groot dat de kunstwerken na zijn overlijden via de kunsthandel over de wereld verspreid zouden raken en dat wilde hij niet. Hij had de collectie in bruikleen kunnen geven aan een museum. Maar hij was oud, ziek en armlastig en hij zou dan zijn veel jongere tweede vrouw na zijn dood zonder geld moeten achterlaten. Häring legde de verklaring af tegenover zijn zwager, de notaris Ernst Böhme, die een eigendomsacte opstelde. Härings secretaresse, die er sinds de oorlog getuige van was geweest dat Häring zich slechts als 'bewaarder' van de collectie beschouwde, weigerde in 1956 bij de verklaring onder ede aanwezig te zijn.

Alexander Dorner heeft kort voor zijn dood in 1957 vanuit de Verenigde Staten nog vergeefs geprobeerd contact op te nemen met Häring, met de bedoeling de collectie onder zijn hoede te krijgen. Volgens Dorner behoorde de Berlijnse collectie toe aan de erfgenamen van Malevitsj. De twee werken van Malevitsj die hij zelf had meegenomen naar de Verenigde Staten liet hij na aan het Busch-Reisinger Museum met de bepaling dat 'wanneer de erven-Malevitsj de kunstwerken opeisen' ze moesten worden teruggegeven. Dit gebeurde op 1 december vorig jaar.

Dat de Berlijnse Malevitsj-collectie het eigendom was van de erfgenamen, was ook de overtuiging van de Russische kunstenaar Naum Gabo die een belangrijke rol heeft gespeeld bij de verwerving van de collectie door het Stedelijk Museum. Gabo, die na de oorlog in de Verenigde Staten woonde, was zowel bevriend met Dorner, Hans Richter als Willem Sandberg en hij had omstreeks 1930 in Berlijn ook nauwe contacten met Hugo Häring. Gabo wilde voorkomen dat de collectie via de kunsthandel verkwanseld zou worden. Daarom spande hij zich in om die, voordat Häring zou overlijden, in het Stedelijk Museum te krijgen. In de communistische Sovjet-Unie konden de erfgenamen van Malevitsj zich niet doen gelden. In de jaren zeventig waagden een dochter en kleindochter voor het eerst een poging de collectie uit het Stedelijk Museum terug te vragen, maar hun verzoek bleef steken in de Sovjet-bureaucratie. In 1991 werd via het Russische ministerie van Cultuur een claim ingediend die eveneens op niets uitliep.

NRC Webpagina's
28 JANUARI 2000


( a d v e r t e n t i e s )

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)