|
|
|
NIEUWSSELECTIE Aalders over zijn onderzoek Tegoeden Tweede Wereldoorlog van het ministerie van Financiën
Wat is successierecht?
|
Staat inde te veel geld na holocaust
Door een onzer redacteuren
De Nederlandse overheid stond volgens Aalders na de Tweede Wereldoorlog voor het probleem dat de sterfdatum van de meeste omgekomen joden niet precies te bepalen was. Die datum was van belang voor het erfrecht. In de op 2 juni 1949 aangenomen 'Wet houdende voorzieningen betreffende het opmaken van akten van overlijden van vermisten' (Wet J 227) werd besloten om van ieder slachtoffer de sterfdatum zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen. Als gevolg van Wet J 227 moesten ook erfgenamen successierechten betalen die zelf in de gaskamer waren omgekomen - in theorie misschien niet meer dan een uur na degene van wie ze hadden geërfd. De overheid had ook kunnen kiezen voor een fictieve, uniforme sterfdatum (bijvoorbeeld 5 mei 1945) voor alle vermisten. Dan zou alleen de laatste erfgenaam belasting over de erfenis hebben betaald. De overheid kreeg daardoor volgens de curatoren van de Duitse roofinstituties Liro en de VVRA een bedrag van tussen de 32,5 en 37,5 miljoen gulden aan extra belastinginkomsten binnen. Volgens Aalders staat dat, afhankelijk van de gehanteerde verrekensleutel, gelijk aan 300 tot 400 miljoen gulden naar de huidige waarde. Donderdag komt de commissie-Van Kemenade, die onderzoek heeft gedaan naar het zogeheten 'Rechtsherstel' na de Tweede Wereldoorlog, met haar eindrapport. Van Kemenade zei vanmorgen desgevraagd dat het onderwerp van de successierechten ook in zijn rapport wordt behandeld. Zonder in details te willen treden, zei Van Kemenade dat het bedrag dat Aalders heeft becijferd veel te hoog is. "Aalders heeft het fout", aldus Van Kemenade. In kringen rond de commissie circuleert inmiddels een bedrag van 250 miljoen gulden, dat volgens het voorstel van Van Kemenade als een soort genoegdoening aan joodse slachtoffers van de Holocaust betaald zou moeten worden. Dit bedrag gaat over het Rechtsherstel als geheel, en niet alleen de successierechten. "De Staat behoeft en behoort [...] niet op deze wijze te profiteren van de omstandigheid, dat een deel van zijn burgers door de vijand is uitgemoord", aldus het (deels joodse) Tweede-Kamerlid Benno Stokvis, en van degenen die pleitten voor een meer rechtvaardige benadering. Minister van Financiën Piet Lieftinck was echter bang dat hij door de keuze van een uniforme sterfdatum een onderscheid zou maken tussen joden en niet-joden. Dat achtte hij in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat door het kabinet werd gehanteerd. Lieftinck heeft altijd ontkend dat de regering met Wet J 227 uit is geweest op gewin. Uiteindelijk heeft Lieftinck wel erkend dat het fiscale gevolg van de wet in het geval van een uniforme datum 'in menig opzicht anders zou zijn geweest'. Zie ook:
Zwarte bladzijde over de beurs (16 december 1999)
|
NRC Webpagina's
25 JANUARI 2000
( a d v e r t e n t i e s )
|
Bovenkant pagina |