U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORT NIEUWS  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

S c h a k e l s

De onrust in het vernieuwde Centre Pompidou

De hel is open


Alleen de grote modernisten wordt rust gegund in het vernieuwde en verbouwde Parijse museum Centre Pompidou: verder overheerst chaos aan de smetteloze wanden.

door Bas Heijne

Het egoïstische oog, dat oog is vrij, het is volledig op zichzelf betrokken. Ter gelegenheid van de heropening van het grondig verbouwde Parijse Centre Pompidou, oftewel Beaubourg, werd de Zwitserse beeldend kunstenaar Christian Boltanski gevraagd een persoonlijke selectie te maken uit de grafische kunstwerken die het culturele instituut vanaf de opening in 1977 heeft verworven. Le Regard égoïste noemt de organisatie dit project, dat uit afleveringen bestaat. Het is ondergebracht in het volledig heringerichte museum voor moderne kunst in het Centre, binnen de hoge, witte wanden van het afgezonderde Cabinet d'Art Graphique. Stap naar binnen en je ogen schieten alle kanten op. Ze mogen al het werk zelf doen.

Want wat heeft Boltanski gedaan? Hij selecteerde van iedere in de collectie aanwezige kunstenaar één werk. De keuze van het werk liet hij aan het toeval over. Dat leverde bijna vierhonderd kunstwerken op en die zijn naast en boven en onder elkaar aan de hoge wanden gehangen, alfabetisch gerangschikt op de namen van de kunstenaars. Er zijn grote namen bij Picabia, Dubuffet, Naumann, Tinguely minder bekende en onbekende. Ze hangen op ooghoogte, erboven en eronder. Esthetische overwegingen hebben geen rol gespeeld bij de selectie, meldt de begeleidende tekst trots, er is niet naar verwantschap gezocht tussen de verschillende werken. Reputatie doet er niet toe, tijdvak en stroming en groep al helemaal niet. Er is geen samenhang. Willekeur is het principe, en juist die willekeur zou de blik van de bezoeker alle vrijheid moeten geven. Ik stond er wat verloren bij, daar in het nieuwe kabinet, want er heerst daar chaos aan die smetteloze wanden. Mijn ogen werden meteen na binnenkomst dichtgetimmerd door een overdaad aan indrukken. Onmogelijk je te concentreren op een afzonderlijk werk, van alle kanten drongen zich pen- en inkt- en krijt- en potloodtekeningen op. Geen werk laat zich afzonderlijk bekijken en door de wandvullende overdaad aan kunst lukt het je ook niet je oog hier en daar een creatief dwarsverband te laten leggen. De lijnen en figuren dansen om je heen, je blik krijgt nergens greep op.

Dit is geen kruisbestuiving, dit is visueel ellenbogenwerk.

Veelheid in veelheid, dat is het leidende principe geweest bij de nieuwe opstelling in de afdeling moderne kunst. De wereld zelf is veranderd in een ontzagwekkende vergaarbak van indrukken en impulsen, en het wordt duidelijk als de taak van een 'open' museum als Beaubourg gezien die wereld te reflecteren. De verdieping met de nieuwste kunst is weliswaar mooi strak en overzichtelijk ingericht, één lange, centrale gang met aan weerskanten ruime witte zalen, net als het prentenkabinet, maar daarbinnen mag de hel losbreken. Installaties, foto's en schilderijen, modellen en maquettes, ze lijken bij elkaar gezet volgens hetzelfde principe als de tijdelijke opstelling van Boltanski: een bevrijdende, uitdagende willekeur. Een werk van Frank Stella staat naast twee monitoren met een vroeg videowerk van Bruce Naumann. Daarnaast is een wand met designclassics geplaatst, typemachines en scheerapparaten en oude super-8 camera's. Vlak daarbij is een ruimte vol gedetailleerde maquettes van bijzondere gebouwen, al of niet werkelijk uitgevoerd.

Kermis

Vervelen zul je je niet snel, op deze kermis van indrukken, maar na een tijdje slaat wrevel toe. Concentratie wordt je niet gegund. De conservatoren hebben de nieuwste kunst nadrukkelijk niet willen insnoeren in een kunstmatig kunstkritisch kader, niet willen benoemen en indelen, en vooral niet willen presenteren met een bijgeleverde visie. Maar de nerveus makende rusteloosheid van het geheel zit maar ten dele in de kunstwerken zelf; het is vooral de opstelling die zo graag de dolgedraaide tijdgeest wil laten zien. De 1 a 1000 francs heet de lange collage van de Franse kunstenaar Claude Closky (1953), dat het Centre in 1998 heeft aangekocht: een grote verzameling uit verschillende catalogi geknipte foto's van mensen en goederen, die te zamen de bonte verscheidenheid van onze door commercie doordrenkte cultuur wil laten zien. Onze herkenbare buitenwereld in kleurrijke snippers; je begrijpt meteen waarom het werk werd aangeschaft. Een paar zalen verderop heeft de Fransman Fabrice Hybert een kleine kamer volgehangen met kunst van anderen (met twee zelfportretten van de fotograaf Robert Mapplethorpe) afgewisseld met goedkope spiegels met vergulde lijsten en andere kitsch-ornamenten, waarop keurig de prijs in francs staat vermeld. De titel luidt Histoire Geo (Mind Map). Hij heeft hetzelfde principe gevolgd als Boltanski, zij het zonder de alfabetische willekeur. De persoonlijkheid van de kunstenaar ontbreekt in dit vertrek; zijn blik is voyeuristisch en gefragmenteerd, zijn geest houdt zich op ergens tussen de door hem tentoongestelde beelden van anderen.

Nergens blijft je blik lang hangen. En dat geldt voor het hele vernieuwde Beaubourg. Het Centre, dat de afgelopen anderhalf jaar door een van de zijn oorspronkelijke architecten, Renzo Piano, helemaal opnieuw werd ingericht, pocht vooral op meer. De bibliotheek op de eerste en tweede verdieping is aanzienlijk groter geworden, het museum voor moderne kunst beslaat nu twee etages in plaats van een. Er is sprake van veertigduizend tentoongestelde kunstwerken. Op de bovenste verdieping van het buizengebouw, naast het nieuw ontworpen restaurant dat volgende week zijn deuren opent, vind je ruime zalen voor aparte tentoonstellingen. Beneden in souterrain bevinden zich de film- en congreszalen. Ruimte moest er zijn, maar geen rust. Het gebouw, in de bijna vijfentwintig jaar van zijn bestaan geëvolueerd van architectonische rariteit tot erkend meesterwerk, moest vooral de dynamiek van zijn beginjaren hervinden. De grote hal waar de bezoeker de 'kunstfabriek' van Renzo Piano en Richard Rogers betreedt, heeft nu inderdaad iets van een reusachtige werkvloer. Er is een nieuw restaurant, met daaronder een sfeerloze boekwinkel en ook nog een designshop. Maar niemand zal hier lang willen blijven: reusachtige rode neonnummers en pijlen wijzen de weg naar voorstellingen, opstellingen, tentoonstellingen, lezingen en films. Het aanbod is deze eerste maand al overweldigend, en dat wil het ook letterlijk zijn. De nieuw huisstijl reflecteert dat op een krampachtige wijze: ieder woord uiteengetrokken in elkaar overlappende letters, uitgevoerd in de kleuren van het gebouw zelf, rood, groen, blauw, geel en wit.

Opwindend wil het zijn, dit vernieuwde Beaubourg, en het wil ook verwondering wekken. Dat doet het ook, maar kunst is meer dan opwinding en verwondering. De conservatoren zien kunst consequent in de eerste plaats als cultuur, als onderdeel van een algemene samenhang.

In een van de nieuwe ruimtes op het bovenste verdieping is op dit moment de tentoonstelling Le Temps, vite te zien, die het begrip tijd tot onderwerp heeft. Dat is een ruim begrip, en het is een ruime tentoonstelling. Het is ook een modieus onderwerp, en dat klopt eveneens: Le Temps, vite is een uiterst mooi vormgegeven, uiterst vage tentoonstelling. Tijdmeting, tijdsbesef, tijdbeleving, tijdloosheid, ook hier word je blik geacht egoïstisch te zijn. Er wordt je niets opgedrongen, alleen maar heel veel aangeboden. Talloze voorwerpen, antieke kalenders, geschilderde memento mori's, klokken en horloges, installaties van kunstenaars, foto's en schilderijen, ze proberen in de eerste plaats een netwerk van associaties op te roepen, die gedachten losmaken over de vele facetten van de tijd. Geen van de tentoongestelde objecten, kunstwerken en voorwerpen, zijn voorzien van een bijschrift. Hun individuele aanwezigheid doet er niet toe, ook zijn ze afzonderlijk nog zo mooi en intrigerend. De geest moet waaien.

Eigenaardig genoeg kreeg mijn geest pas vleugels in de ruimten waar wèl zoiets als concentratie werd gevraagd; bijvoorbeeld voor de wand met een hele reeks fotoportretten van Diane Arbus. Op zo'n plaats komt plotseling weer een kunstenaar tevoorschijn, die je dwingt zich met zijn wereld bezig te houden, en met zijn wereld alleen. In Arbus' universum van blijmoedige ontluistering dringt zich nu eens even geen klassiek ontwerp van een typemachine op, wordt je blik voor een keer niet gestoord door een naburig bazelend videomondje of een speelse installatie. Arbus' werk mag helemaal op zichzelf staan. Grappig en veelzeggend is dat de enigen die dat in Beaubourg gegund wordt, de kunstenaars uit de 20ste eeuw zijn. Op de vierde verdieping van het gebouw zijn nu de grote modernistische kunstenaars ondergebracht, en deze afdeling ademt een onverwachte, aangename museale rust. De Picasso's en de Kirchners, de Mondriaans en de Kleins, de Braques en de Dali's, ze hangen keurig op stijl en periode, en daarmee wordt een ruimte gecreëerd waarin je blik, egoïstisch of niet, ongeremd aan de slag kan. Wat een vreemde verstildheid ademen deze kunstwerken nu uit. Toen Beaubourg in 1977 zijn glazen deuren opende en ik een scholier was, straalden ze, tentoongesteld op los en kriskras geplaatste wandjes, opwinding en onrust uit. De grote modernisten waren weliswaar toen al niet meer zo jong, maar nog wel steeds nieuw. Ze waren vreemd, vervreemd, ze ontrokken zich aan iedere orde, lieten een versplinterd of zelfs leeg universum zien. Nu heeft zich in de meeste werken een glimp van eeuwigheid geopenbaard. Ze hangen hier heel erg meesterwerk te zijn, ze eisen ieder voor zich ongegeneerd alle aandacht op. Deze schilderijen en sculpturen laten zich niet meer vangen in een groter concept, ze lenen zich niet meer voor speelse associatieve opstellingen of een spel met contrasten of de willekeur van Boltanski. Ze verwijzen op een sublieme manier naar zichzelf. Ze zijn, heel arrogant, een wereld op zichzelf. Kunst van het hier en nu moet vrijuit kunnen ademen, het kaf moet rustig naast het koren kunnen hangen en staan, maar je zou willen dat de conservatoren van het vernieuwde Beaubourg alle afzonderlijke kunstenaars niet voortdurend aanspoorden bij elkaar op schoot te gaan zitten. Het lijkt erop dat achter het aplomb van de verbouwing, en de grootspraak van de cijfers over ruimte en hoeveelheid, de sluipende angst schuilgaat niet helemaal van deze tijd te zijn. De onrust van het Centre geeft de indruk georganiseerd te zijn, de opwinding geënsceneerd.

Het Centre Culturel Georges Pompidou hoeft zich niet te schamen voor zijn leeftijd en geschiedenis, open centrum of niet. Want ook in het gebouw van Piano en Rogers heeft zich inmiddels een glimp van eeuwigheid laten zien. Het culturele centrum zou zich in de kwart eeuw van zijn bestaan genoeg zelfverzekerdheid eigen gemaakt moeten hebben om zich met onverstoorbare arrogantie tegen de tijdgeest te keren. Dan zou het pas werkelijk spannend en opwindend worden.

Museum Centre Pompidou (Beaubourg), Place Georges-Pompidou, entree Rue Saint-Merri. Expositie 'Le Regard egoïste' (keuze van Christian Boltanski). T/m 6 maart 2000, open dag. behalve dinsdag, 11-21u.

NRC Webpagina's
21 JANUARI 2000

Archief
Cultureel Supplement


( a d v e r t e n t i e s )

Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) DECEMBER 1999