|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
President Indonesië straks niet meer
oppermachtig
JAKARTA, 18 OKT. De Indonesische televisiekijkers waren dit weekeinde getuige van een ongewoon schouwspel. De president van de Republiek Indonesië, tot voor kort een oppermachtige figuur die naar believen decreten uitvaardigde en ministers benoemde en ontsloeg, luisterde als een nerveuze examenkandidaat in de vergaderzaal van het Volkscongres naar het oordeel van de elf fracties over zijn voorbije ambtsperiode. B.J. Habibie zat in een djatihouten zetel aan de zijkant van het podium en maakte af en toe een haastige aantekening in een notitieboekje als alweer een woordvoerder een rode streep haalde door zijn verslag van donderdag. De laatste president die op die manier in het beklaagdenbankje zat was ir. Soekarno, die zich in 1968, toen hij in feite al was uitgerangeerd door het leger onder leiding van generaal Soeharto, moest verantwoorden voor het Voorlopige Volkscongres. De afloop stond al bij voorbaat vast, want de gedelegeerden waren zorgvuldig uitgezocht door Soeharto en de zijnen en de zitting werd voorgezeten door een generaal. Soekarno kreeg huisarrest en diens Geleide Democratie maakte plaats voor Soeharto's Nieuwe Orde. Die was overigens niet helemaal nieuw: de generaal hield vast aan de grondwet van zijn voorganger, die een schier onbeperkte macht toekende aan het staatshoofd. Die grondwet dateert uit het laatste oorlogsjaar, toen Indonesië nog bezet was door Japan, en werd op 18 augustus 1945, een dag nadat Soekarno en Hatta de onafhankelijkheid hadden uitgeroepen, aangenomen door het voorlopige parlement. De Republiek Indonesië was een staatsrechtelijke haastklus, die goeddeels voortborduurde op de Nederlands-Indische staatsregeling, en de grondwet was dan ook als voorlopig bedoeld. De jonge republiek was in hoge mate presidentieel: het staatshoofd kreeg een vergelijkbare macht als zijn koloniale voorganger, de gouverneur-generaal, en het parlement kreeg onvoldoende bevoegdheden om een serieus tegenwicht te vormen tegen de uitvoerende en wetgevende macht van de president. Na de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 was Indonesië een jaar lang een federale republiek, maar in augustus 1950 was dat afgelopen. Het land werd een centralistische eenheidsstaat, zij het dat de nieuwe grondwet van 1950 de macht van de president drastisch aan banden legde. Soekarno was bijna tien jaar lang een ceremonieel staatshoofd. Dat beviel hem niet, zeker niet toen de in 1955 gekozen Grondwetgevende Vergadering, diep verdeeld tussen islamieten en seculier-nationalisten, het niet eens werd over een definitieve staatsregeling. In 1959 ontbond Soekarno zowel de Grondwetgevende Vergadering als het parlement en voerde hij de voorlopige grondwet van 1945 opnieuw in. Onder Soeharto's Nieuwe Orde werd deze oude tekst verheven tot een onaantastbaar document, een kostbare erfenis van de founding fathers, waaraan geen komma of jota mocht worden veranderd. Het Volkscongres, een met regionale en niet-partijgebonden groepsafgevaardigden uitgebreide zitting van het parlement, vormde weliswaar het hoogste college van staat, dat de president koos en naar huis kon sturen, maar in de praktijk was het een applausmachine voor Soeharto. Die legde de politieke partijen immers aan de ketting, maakte van de pseudo-partij Golkar een verlengstuk van de regering, die alle verkiezingen ruimschoots won, en de overige afgevaardigden naar het Volkscongres werden door de president zelf benoemd. De grondwet was weliswaar sacraal, maar werd zeer ruim geïnterpreteerd. Het is de verdienste van Habibie dat hij in de 512 dagen van zijn overgangspresidentschap van zijn macht gebruik heeft gemaakt om het eigen ambt van zijn bijna goddelijke glans te ontdoen, de restricties voor politieke partijen op te heffen en de meest democratische verkiezingen in ruim veertig jaar uit te schrijven. Het Volkscongres dat nu vergadert, is niet langer een applausmachine, maar wordt bemand door een meerderheid van verkozen afgevaardigden, die over veel kwesties van mening verschillen, maar het op ten minste één punt roerend eens zijn: de grondwet van 1945 moet op de helling. Een commissie waarin alle fracties zijn vertegenwoordigd, heeft besloten de oude tekst niet in de prullenbak te gooien, maar op een tiental hoofdpunten aan te passen. Het bestel blijft presidentieel, maar de president wordt in de toekomst rechtstreeks gekozen en zal genoegen moeten nemen met een sterk ingeperkte uitvoerende en wetgevende macht. Het staatshoofd blijft betrokken bij de wetgeving, maar de ontwerpen die hij indient moeten worden goedgekeurd door het parlement. Wetsontwerpen van de volksvertegenwoordiging behoeven zijn contrasignatuur, maar tekent hij niet, dan wordt het ontwerp binnen enkele maanden alsnog van kracht. Het Volkscongres wil zich niet, net als in 1945, bezondigen aan een haastklus. Het neemt dezer dagen een aantal principebesluiten, die in de komende zes maanden door een werkgroep nader worden gepreciseerd en uitgewerkt tot amendementen. Die moeten worden goedgekeurd door een bijzondere zitting van het Volkscongres en zullen op 18 augustus 2000, als de oude grondwet precies 55 jaar oud is, van kracht worden. De woensdag te kiezen president heeft zich overigens te houden aan de besluiten van deze zitting en treedt dus aan met aanzienlijk minder macht dan zijn of haar ambtsvoorgangers. De Republiek Indonesië is na ruim een halve eeuw het van Nederlands-Indië geerfde paternalisme ontgroeid.
Zie ook:
Politici Jakarta schermen met de volkswil
(12 oktober 1999)
|
NRC Webpagina's
18 OKTOBER 1999
|
Bovenkant pagina |