|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Ook middenklasse wil weg uit Palestina
RAMALLAH, 25 AUG. "Ik heb nog maar één droom", zegt de agent in het politiebureau in Ramallah. "Emigreren." De agent zit in zijn grauwe kantoor met vijf plastic stoelen en een vergeeld portret van PLO-leider Yasser Arafat, drinkt thee en klaagt tegen zijn vriend Farid, een getaande Palestijn die in Amerika in de bouw werkt en in het 'homeland' op vakantie is. "Wij hebben geen leven hier", zegt hij, en somt op: "Al die Israelische checkpoints. Mijn loon is een schijntje. Heel Palestina is in de war: de jeugd gaat aan de drugs, mensen scheiden, families vliegen elkaar in de haren om een stukje land. Ik wil ook naar Amerika!" De kans dat de agent Palestina verlaat is klein: hij is ver in de vijftig, zijn familie woont in Ramallah en als lagere, goeddeels ongeschoolde dienstklopper die slechts Arabisch spreekt past hij niet in het profiel van de migrant die melk-en-honinglanden als Amerika graag verwelkomen. Maar hij praat al tijden over niets anders dan emigratie. En is hij zeker niet de enige. Uit een opiniepeiling van het Center for Palestine Research and Studies (CPRS) in Nablus eerder dit jaar, blijkt dat 21 procent van de Palestijnen "zich gedwongen voelt het land permanent de rug toe te keren". Op zich is dit niet ongewoon voor een Derde-wereldland. Bij Westerse ambassades in Jordanië en Egypte staan ook mensen uren in de rij om een visum aan te vragen. Maar daar zijn het vooral de armen die weg willen, op zoek naar werk en kansen. Onder de Palestijnen met emigratiewensen zijn echter verrassend veel (hogere) middenklassers. De een heeft door de Israelische wegversperringen, reisrestricties en handelsbeperkingen het gevoel dat hij in een gevangenis leeft. De ander is teleurgesteld dat Yasser Arafats Zelfbestuur na vijf jaar corrupter en ondemocratischer regeert dan velen voor mogelijk hadden gehouden. Weer een ander is depressief omdat zijn inkomen sinds de Oslo-akkoorden van 1993 gekelderd is of omdat de Palestijnse saamhorigheid van de Intifadah heeft plaatsgemaakt voor een harde individualistische mentaliteit van 'ieder voor zich'. Deze desillusies heersen alom. Mensen praten erover in de ongeplaveide steegjes van de vluchtelingenkampen en in trendy cafés in Ramallah waar de whisky rijkelijk vloeit. Maar de rijkeren worden er meer door verlamd dan de armeren: zij verwachtten meer van het Oslo- vredesproces. Armeren willen vooral dat er na jaren van verwaarlozing door de Israelische bezetter eindelijk eens wegen worden aangelegd en dat het huisvuil wordt opgehaald. Hun klachten zijn dicht bij huis en economisch. 'Abstracte' zaken als democratie en mensenrechten staan lager op hùn verlanglijstje, maar hoog op die van de beter gesitueerden. Het is geen toeval dat de steun voor de oppositie - van de fundamentalistische Hamas-beweging tot de seculiere partijen - het grootst is onder de goed-opgeleide Palestijnen die iets te verteren hebben, en het kleinst onder laag-opgeleide arbeiders. Sommige middenklassers zijn bereisd, en zien hun liberale ideeën over hoe een staat moet worden geregeerd vermorzeld: rechtbanken functioneren niet, vrije handel lijkt enkel voor Arafats intimi weggelegd, de regering luistert niet naar het parlement en de Palestijnse veiligheidsdiensten arresteren en molesteren burgers naar believen. Anderen hadden zelf graag een rol in het Zelfbestuur gespeeld, maar zien de invloedrijke banen door Arafats oude PLO-kompanen uit Tunis voor hun neus weggekaapt. Zij zijn jaloers op de nieuwe Palestijnse elite die het bovendien met islamitische zeden en gewoonten niet zo nauw neemt, en meer geneigd is politieke concessies te doen aan Israel dan de Palestijnen die decennialang onder het Israelische juk hebben geleefd. "De rijkeren", zegt Ayoub Ayoub, een onderzoeker bij het CPRS die een rapport voorbereidt over het onderwerp, "voelen zich harder gemarginaliseerd dan armeren: zij hebben meer status, geld en illusies te verliezen. Voor hen komt de klap van de realiteit dubbel hard aan." "Voor 300.000 Canadese dollar", zegt Adnan, een Palestijnse zakenman uit Jeruzalem, "ben ik spoedig een Canadees staatsburger." Deze gegoede dertiger vroeg vorig jaar een vergunning aan bij een Palestijns ministerie om een fabriek te openen. Eerst vroegen ambtenaren smeergeld, anders wilden ze zijn aanvraag niet behandelen. Daarna 'verdween' zijn gedetailleerde plan, om weer op te duiken met de naam van een van Arafats stromannen eronder, die de fabriek nu zèlf opzet. Net als veel anderen was Adnan hoopvol toen Arafat in 1994 voor het eerst voet zette in Gaza. Nu zegt hij: "De Israeliërs zijn ook slechte bestuurders, maar van hen verwacht je niets. Op de dag dat Arafat ook Oost-Jeruzalem mag besturen, ben ik weg. Maar ik denk al eerder." Hij heeft namelijk net via familie in Toronto ontdekt dat hij die 300.000 dollar niet eens hoeft mee te nemen naar Canada: banken daar vechten nu om het bedrag, tegen steeds gunstiger voorwaarden, te lenen aan vermogende nieuwe migranten. Een jonge man in Gaza, die zes jaar geleden idealistisch terugkeerde uit Europa "om bij de opbouw van Palestina te helpen", solliciteert naar een baan bij een internationale hulporganisatie in het buitenland. Afghanistan, Soedan - hij wil overal wel heen, als hij maar weg kan. Hij werkt nu voor deze organisatie in Gaza: "Buitenlanders zijn de enigen die hier iets aan opbouw doen. Het Palestijnse Zelfbestuur breekt alles af: sociale structuren, de economie, de rechtspraak. Ik kan er niet meer tegen. Arafat vernedert zijn eigen volk. Het is een schande." Cijfers over hoeveel Palestijnen al vertrokken zijn, zijn er niet. Iedereen merkt echter dat het vooral jongeren zijn. Volgens Ayoub Ayoub bereiden veel ouderen ook hun vertrek voor, maar ondernemen zij nog niets: "Er is een nieuwe regering in Israel. Als het vredesproces daardoor plotseling toch vaart krijgt, zal een aantal misschien toch hier blijven. Zeker de ouderen, voor wie het moeilijker is een nieuw leven op te bouwen, zullen hier blijven als ze weer enig perspectief krijgen." Een aannemer van middelbare leeftijd op de Westelijke Jordaanoever, die over opdrachten niet te klagen heeft, wil weg zodra kinderen op buitenlandse universiteiten zijn ondergebracht. Maar net als vele andere migranten-in-spe wil niet met zijn naam in de krant - mogelijk omdat hij toch niet zeker weet of hij inderdaad zal vertrekken, en niet alle schepen al achter zich wil verbranden. "Het leven is niet alleen hard door de dagelijkse vernedering aan de Israelische controlepost, de botheid van Arafats veiligheidsdiensten of het totale gebrek aan voortgang in het vredesproces. Ook ons sociale leven is vernietigd. Niemand helpt elkaar meer, iedereen probeert zich in te likken bij de nieuwe 'Tunis'-elite die enkel wedijvert om wie er de grootste huizen en auto's heeft. Geld is het enige dat nog telt. Ik herken mijn oude vrienden niet meer." Mensen als hij hebben allen familie in het buitenland (de Palestijnse diaspora telt zes miljoen zielen; alleen al in Santiago de Chile wonen er 300.000), wat vestiging elders en het regelen van visa makkelijker maakt. Zij zijn goed opgeleid, ze hebben geld. De droom waar de politieagent in Ramallah slechts over praat, is voor hen ook te verwezenlijken.
|
NRC Webpagina's
25 AUGUSTUS 1999
|
Bovenkant pagina |