|
|
|
NIEUWSSELECTIE Dossier Kosovo
|
Wie weet hoeveel lijken daar als vuil zijn
ingegooid
PRISTINA, 21 JUNI. Zwart asfalt slingert zich ten noordoosten van Pristina de bergen in. "De weg des doods", zegt Imran Krashiqi. Hij is boer uit Makovac, zeven kilometer van Pristina. Sinds vier dagen is hij met zijn vrouw en vier kinderen weer thuis. Na de eerste bombardementen van de NAVO confisqueerden de Serviërs zijn huis en gebruikten het als militaire post. Toen "onze Britse helden", zoals Krashiqi ze noemt, in aantocht waren, sloegen de Serviërs op de vlucht, maar ze gooiden eerst nog een paar handgranaten naar binnen. "Alles is vernield", mompelt Krashiqi. "Maar we hebben geluk gehad, we leven. Wij wel." Even buiten het dorp staat hij stil. Langs de kant van de weg telt hij 23 graven. "Albanezen, vermoord door de Serviërs. De zigeuners moesten ze begraven. Gewoon in hun kleren. Ongewassen." Krashiqi zag het vanuit de heuvels aan de andere kant van de straat. De heuvels zijn dichtbebost en boden een schuilplaats voor zijn gezin en nog een paar families uit Makovac. Hij tuurt in de richting van de doden, schuift zijn hand langs zijn neus en loopt terug naar het dorp. Bij zijn huis steekt hij de weg over, loopt over een houten brug over het riviertje Pristevka en stopt bij een verlaten boerderij. Hij duwt de deur van de binnenplaats open, kippen vliegen weg. De boer loopt naar een schuur die gebruikt werd als garage. In een diepe put kunnen monteurs onder de auto staan. "Hier hebben ze de mensen gemarteld", zegt Krashiqi. Over de weg door Makovac werden Kosovaren vanuit de bergdorpen naar Pristina gedreven. Af en toe pikten de Serviërs er mensen uit. "Waar is je geld? Waar is het UÇK? Als het antwoord de Serviërs niet aanstond, werd je in de put gegooid of direct doodgeschoten." De witte buitenmuur van de koestal is een stille getuige: 37 kogelgaten. In de garage liggen lege hulzen. Krashiqi wijst op de ruwhouten planken die over de put liggen met donkerrode, bijna zwarte plekken. "Bloed. " Als een gids des doods gaat hij verder. Twintig kilometer buiten zijn dorp loopt een kleine zijweg de bossen in. Na een paar kilometer maakt het asfalt plaats voor modder, brokken steen en diepe kuilen. Langs het pad uitgebrande auto's, tractoren, wagens, koelkasten en gasfornuizen. Tegen het struikgewas open koffers met kleren, schoenen en speelgoed. Dekens, kleden, balen met meel en aardappelen liggen te rotten. Volgens de boer in zijn zwarte trainingsbroek met grofgebreide wollen trui waren gemaskerde paramilitaire eenheden hiervoor verantwoordelijk. "Zij joegen de mensen eerst uit hun dorpen en zeiden dat ze naar Pristina moesten. Zo niet: de kogel. En onderweg gingen het platbranden en de vernederingen door." Na vier kilometer modder is de heuveltop bereikt. Op de top staan een moskee, een school en een paar huizen. Alleen de moskee is niet in puin geschoten. "Imran!" "Shefqet!" Twee mannen vallen elkaar in de armen. Imran stelt Shefqet Rushiti voor, een van de drie onderwijzers van het dorp Koliq en sinds twee dagen terug uit Macedonië. Voor zijn kapotgeschoten school wijst hij de gehuchten aan waar zijn leerlingen vandaan kwamen - zwarte plekken tussen het groen. Shefqet neemt zijn vriend mee langs een glibberig landweggetje. Dan staat hij stil. In de berm met witte en gele bloemen liggen 21 graven. "Er liggen ook kinderen en vrouwen", zegt Rushiti. "Een vrouw die naast de school woont, zag de kar waarop de lijken lagen." Op weg naar huis komt Krashiqi zijn broer tegen. De twee mannen praten op fluistertoon. "Mijn broer heeft er weer een ontdekt." Een paar kilometer voor Kaçikol stappen ze uit de auto. Er volgt een route over een bospad. Op een open plaats staan drie boerderijen. Het huisraad ligt bij de waterput, verkoold. De boerderijen liggen in puin. Achter de boerderij ligt een boomgaard. Tussen de bomen is een plek van ongeveer van vijf bij vijf meter omwoeld. Tussen de takken op de grond is een arm in een bevuild blauw trainingsjack te zien. De broers maken een schatting. "Dertig tot veertig." Terug op de hoofdweg passert een patrouille Britse militairen. "Zouden ze het weten?", vraagt Krashiqi aan zijn broer. Voor de tweede keer wordt de tocht over het bospad gemaakt. "De schatting van de broers zou wel eens kunnen kloppen", zegt sergeant Ian Bradley. Hij maakt driftig aantekeningen, terwijl zijn mannen de omgeving verkennen. "We gaan na of er ook mijnen liggen." De hand die uit de modder steekt, graven ze niet in. "We moeten deze begraafplaatsen onaangeroerd laten", zegt Bradley. Niet alleen de NAVO-militairen maar ook de soldaten van het UÇK bewaken de doden, bijvoorbeeld in de mijnstad Trepca, veertig kilometer van Pristina. In een van de mijnen liggen volgens NAVO-woordvoerder Jan Joosten ongeveer 700 lijken. Op basis van verklaringen van de lokale bevolking en medewerkers van de mijn is de NAVO tot deze schatting gekomen. Op het terrein van de mijn gaat Basri Zeheli voor. De UÇK-soldaat loopt een beetje mank, omdat hij tijdens een gevecht met Serviërs gewond is geraakt aan zijn scheenbeen. Hij stopt bij een geelhouten barak. "Dit was de kantine." Aan de wand veel pornografische foto's, in een hoek een stapel lege drankflessen en blikken bier. Naast de deur een balk met zwarte kerven. Driehonderdzevenendertig. "De doden? Ik zou het niet weten, maar het zou me niet verbazen", zegt Zeheli. Bij de schacht houden twee collega's van hem met de kalasjnikov in de aanslag de wacht. Het is pikdonker in de mijngang, Zeheli loopt voorop met een zaklamp, de stank van rottend vlees is bijna ondraaglijk. Dan stopt de UÇK'er. "We kunnen niet verder, want we zijn bang dat daar mijnen liggen." Het licht van zijn zaklamp schijnt zo'n 30 meter vooruit. Daar is de schacht, wie weet hoeveel mensen daar als vuil zijn ingegooid." Buiten: "Wie weet ligt mij broer er ook wel tussen; hij was ook UÇK-soldaat en de Serviërs hebben hem opgepakt."
|
NRC Webpagina's
21 JUNI 1999
|
Bovenkant pagina |