M E D I A
|
NIEUWSSELECTIE
|
Wereldwijde actie voor collectief goed
Door HANS BUDDINGH'
Op de drempel van de 21-ste eeuw lonkt eeuwig durende welvaart, maar tegelijkertijd strompelt de wereld van crisis naar crisis. Hangt het een soms met het ander samen? Het United Nations Development Programma (UNDP), de ontwikkelingsorganisatie van de Verenigde Naties, vroeg befaamde economen, om een antwoord. Jeffrey Sachs, Joseph Stiglitz, Charles Wyplosz, Amartya Sen (vorig jaar Nobelprijswinnaar) en anderen hebben zich met verve van hun opdracht gekweten. Hun inspanningen resulteerden deze week in een ruim vijfhonderd pagina's tellend boek Global Public Goods: International Cooperation in the 21st Century. Voor hun conclusie dat meer internationale samenwerking is geboden, hoef je geen economie gestudeerd te hebben. Wat de studie zo interessant maakt is de wijze waarop de dertig topeconomen de problemen hebben geanalyseerd. Zij grijpen terug op het uit de economieboeken bekende concept van de collectieve goederen. Het komt erop neer dat overheden bepaalde goederen zoals defensie, onderwijs, en veiligheid zelf leveren, omdat de markt het geheel of gedeeltelijk laat afweten. De voordelen van collectieve goederen kunnen immers niet of moeilijk worden beperkt tot een of enkele kopers. Van een defensie-apparaat genieten automatisch alle burgers van een land. Iedereen moet er belasting voor betalen, anders zouden free riders gratis kunnen meeprofiteren. Onderwijs heeft aanzienlijke positieve sociale en economische (externe) effecten voor de samenleving. Verstandige overheden zullen erin willen investeren. De topeconomen geven in hun afzonderlijke beschouwingen het begrip 'collectieve goederen' een internationale dimensie. In een steeds verder globaliserende wereld kunnen (met elkaar samenhangende) cruciale doeleinden zoals financiële stabiliteit, menselijke veiligheid, uitbanning van ziektes, tegengaan van excessieve migratie, drugsbestrijding, terrorismebestrijding of vermindering van milieuvervuiling slechts door internationale collectieve actie worden bereikt. Ook is er sprake van (positieve en negatieve) externe effecten. Deze doeleinden kunnen daarom als global public goods worden omschreven. Een dergelijk denkraam kan volgens de schrijvers de motivatie verschaffen voor een nieuwe aanpak van wereldwijde problemen en ook voor nieuwe vormen van internationale hulpverlening. Wanneer immers alle wereldburgers hun economische voordeel kunnen doen met global public goods is het ook zinvol dat iedereen meebetaalt. De Amerikaan Charles Kindleberger analyseerde in The World in Depression (1986) de economische crisis van de jaren dertig als het falen om te voorzien in belangrijke internationale collectieve goederen zoals een open handelssysteem en een internationale financiële instelling. Vandaar dat na de Tweede Wereldoorlog het IMF (Internationaal Monetair Fonds), de Wereldbank en de WTO (Wereldhandelsorganisatie, toen nog GATT geheten) werden opgericht. Aan collectieve goederen dreigt altijd een tekort. Dat komt simpelweg omdat dergelijke goederen publiek moeten worden gefinancierd. Kosten en baten moeten goed duidelijk worden gemaakt. De dertig economen doen een reeks aanbevelingen om de voorziening van global public goods te optimaliseren. Zo zouden om te beginnen van landen 'profielen' moeten worden gepubliceerd van hun positieve en negatieve externe effecten op diverse terreinen op de rest van de wereld. Zo kan beter worden bepaald welke actie nodig is. Het buitenlands beleid van landen moet zich veel meer op global public goods richten, wat tot departementale reorganisaties en "het einde van de diplomatie zoals we die nu kennen" zal leiden. Door het concept van global public goods tot in zijn uiterste consequenties te hanteren kunnen dergelijke goederen onder één noemer worden gebracht, waardoor een uitruil mogelijk wordt. Een actueel voorbeeld: China's medewerking aan een vreedzame oplossing in Kosovo kan worden beloond met toetreding van het land tot de WTO. In de UNDP-publicatie wordt gesproken van 'handel' in internationale publieke goederen, waardoor landen elkaar compenseren. In feite is hier al een begin mee gemaakt door de financiële steun die sommige landen krijgen voor bijvoorbeeld het in stand houden van het tropisch re genwoud. Uitruil hoeft zich niet tot landen te beperken. Chef-econoom Stiglitz van de Wereldbank stelt voor dat uitvinders die een patent wensen een vergoeding betalen aan de WIPO (World Intellectual Property Organisation) als compensatie voor het gebruik dat ze hebben gemaakt van de reeds geaccumuleerde wereldwijde kennis. Met dat geld kan dan een voor ieder toegankelijke 'kennisbank' (het streven van de Wereldbank) worden gefinancierd. Omdat ook de particuliere sector onmisbaar is voor de 'productie' van global public goods zijn nieuwe vormen van internationale samenwerking nodig. Voor een grotere participatie van ontwikkelingslanden en opkomende economieën moet de G8 (Groep van zeven industrielanden plus Rusland) worden uitgebreid tot een G16. Jeffey Sachs pleit voor 'regionale monetaire fondsen' ( la het IMF) om de effectiviteit van crisispreventie en bestrijding te verbeteren. De scheidende UNDP-topman Gustav Speth spreekt van de noodzaak van "innovatieve mechanismen" om internationale collectieve goederen te financieren. In de UNDP-publicatie wordt het voorstel gelanceerd elke vierde dollar aan hulpgeld te bestemmen voor global public goods. Donorlanden zouden minimaal vijf jaar lang 0,1 procent van hun bbp extra beschikbaar moeten stellen. De dertig topeconomen uitten geen revolutionaire gedachten. Maar hun consequente economische benadering van wereldproblemen levert mogelijk meer concreet resultaat op dan menig niet minder goed bedoeld ethisch pleidooi.
|
NRC Webpagina's
15 MEI 1999
|
Bovenkant pagina |