|
|
|
NIEUWSSELECTIE Dossier Kosovo conflict
|
De laatste dagen van Pec
Niets te vieren
Petra de Koning
Iedere zomer was Naim Aliqkai (23) uit Pec, een stad in het westen van Kosovo, met vakantie in Ulcinj, aan de kust van Montenegro. Met zijn ouders, zijn broer en zijn zus. Ze kwamen met de Volkswagen Golf van zijn vader, directeur van een steenfabriek, en huurden een huis in het centrum van de stad. Naim lag op het strand, zwom, voetbalde met vrienden, 's avonds dronk hij bier in café Tropical of Hollywood. Niet anders dan andere jongens doen in andere badplaatsen in de wereld. Nu is Naim Aliqkai ook in Ulcinj. Van 's ochtends vroeg tot 's avonds zit hij op een stoel in de tuin van het vakantiehuis, hij rookt, kijkt strak voor zich uit. Tweeëneenhalve week geleden verliet hij Kosovo, met zijn moeder en zijn zus. Ze liepen, met duizenden andere Albanese inwoners van Pec, naar de Joegoslavische deelrepubliek Montenegro 45 kilometer tot Rozaje, het eerste grote dorp over de grens van Kosovo. Een gratis bus bracht hen naar Ulcinj. Naims vader en broer zijn dood. Doodgeschoten, zegt hij, door Servische paramilitairen, drie dagen na het begin van de NAVO- luchtaanvallen op Joegoslavië. De meeste van de meer dan veertigduizend Albanese vluchtelingen in Montenegro komen uit de stad Pec of dorpen in de buurt. Ze slapen in lege fabriekshallen in Rozaje, of in het busstation. Maar Rozaje ligt in de bergen, het is er koud, het regent er vaak. Wie een plek vindt in de bus reist door naar de badplaats Ulcinj, in het zuiden van Montenegro, niet ver van Albanië. In betere tijden gingen de Albanezen uit Pec er graag op vakantie. De kust is er mooi, het klimaat is prettig, maar wat ze belangrijker vonden: in Ulcinj wonen bijna alleen Albanezen. En daarom gaan ze er ook nu weer heen. Montenegro hoort bij Joegoslavië en ook al zegt de regering van de deelrepubliek dat de vluchtelingen hier niets zal overkomen, de Albanezen uit Kosovo voelen zich veiliger in de buurt van de Albanezen van Montenegro. Vluchtelingen die geld konden meenemen, verblijven nu in hotels of ze huren een kamer. De meesten slapen in de moskeeën, in tenten of op straat. Een keer per dag krijgen ze een maaltijd in restaurant Pomorandza, betaald door de islamitische gemeenschap van Ulcinj.
De vluchtelingen uit Pec die nu nog bij Rozaje in Montenegro de grens over komen, hielden zich bijna twee weken schuil in de bergen buiten de stad. In Pec, zeggen ze, zijn nauwelijks nog Albanezen. Een paar families, oude mensen, zieken. Pec was een stad met zo'n honderdduizend inwoners: vijfentachtig procent Albanees, dertien procent Servisch, en er woonden ongeveer tweeduizend zigeuners. De verhalen van de Albanese vluchtelingen uit Pec zijn niet te controleren. Ze hebben zelf ook hun twijfels over bijvoorbeeld het gerucht dat in de straten van de stad stapels lijken liggen. Vanaf de dag dat de OVSE- waarnemers wegtrokken uit Kosovo, vijf dagen voordat de NAVO- aanval begon, bleven de Albanezen in Pec in hun huizen. En op de dag dat de eerste bommen vielen, woensdag 24 maart, kregen ze van de Servische politie het bevel hun ramen te blinderen. Wat de meesten hebben gezien, zagen ze vanuit hun tuin of door het badkamerraam. Er waren er die de straat op gingen: oude vrouwen die probeerden boodschappen te doen en dachten dat zij geen gevaar liepen, mannen die hoorden dat er iemand uit de buurt dood was en wilden helpen met de begrafenis. Vanaf zaterdag 28 maart moesten ze wel naar buiten. Servische politie- eenheden en soldaten kwamen de huizen langs om te zeggen, of te schreeuwen, dat de Albanezen weg moesten uit Kosovo, dat ze een paar minuten hadden om hun spullen te pakken. En wie geen bezoek kreeg van de politie of het leger sloot zich vanzelf aan bij de honderden of duizenden op straat uit angst alleen met Serviërs achter te blijven. Patriottisch
Wat gebeurde er in Pec in de week dat de eerste NAVO- bommen op Joegoslavië vielen? Een reconstructie op basis van gesprekken met meer dan dertig vluchtelingen uit de stad, uit verschillende wijken. Woensdag 24 maart om tien uur 's avonds hoorden de inwoners van Pec explosies. De NAVO, dachten ze. Anderhalf uur eerder hadden ze op televisie gezien dat de bombardementen begonnen waren. Maar in Kapasnica, een buitenwijk van Pec, wisten ze beter. Het waren Servische tanks die hun wijk bestookten. Vanaf de brug naar het centrum, vanuit het centrum zelf en vanaf de heuvel waar het ziekenhuis van Pec ligt. Uroloog Rame Salihaj had die nacht dienst. Hij zag hoe Kapasnica werd getroffen. Huizen stonden in brand, mensen vluchtten. Militairen liepen rond met granaten, kalasjnikovs en messen. Een dag eerder waren straten in Pec afgezet door militairen. Tanks en pantservoertuigen reden van de militaire barakken aan de rand van de stad naar het centrum. Onder Albanezen heette Kapasnica patriottisch, de Servische politie vermoedde dat de inwoners van die wijk eten en wapens brachten naar soldaten van het Kosovo-bevrijdingsleger UÇK in de bergen, een paar kilometer buiten de stad. De beschietingen duurden tot kwart voor vier 's ochtends. De volgende dag probeerde Fitoria Gjukaj (36), lerares op een middelbare school, met haar auto van Kapasnica naar het centrum te rijden, naar het huis van haar moeder. Die nam al drie dagen de telefoon niet op, Fitoria maakte zich zorgen. Ze zag dat een deel van een huis in haar straat verwoest was, de bewoners - een man, vrouw en vier kinderen - hadden de nacht overleefd in hun kelder. De kulla eshermetit, een oud Albanees huis opgebouwd uit rotsblokken, was kapot geschoten. De woning van Anton Kukeli, een internist, lag in puin. Fitoria Gjukaj zag dat soldaten in het kantoor van de hulporganisatie International Rescue Committee bivakkeerden. Voor de brug over de rivier Bistrica werd ze tegengehouden door militairen. Of Fitoria wapens bij zich had? En ze moest onmiddellijk terug, zeiden ze. Het was te gevaarlijk op straat. Vrijdag aan het eind van de middag sprongen zes gemaskerde militairen over de muur voor het huis van Namik Bilali (35), eigenaar van de camping buiten de stad, en een handelaar in onroerend goed. De militairen belden aan, Bilali deed open. Binnen zaten zijn broer, zijn vrouw en zijn dochter van drie. De militairen wilden geld. ,,Ik heb geen geld'', zei Bilali. Een van de militairen schoot hem door zijn oog. Zijn buurman Nehat Berisha, nu vluchteling in Ulcinj, hoorde wat er gebeurde. Samen met Bilali's broer begroef hij Namik Bilali nog diezelfde middag in de tuin voor zijn huis. In het dorp Cuska, vijf kilometer van Pec, waren militairen op zoek naar Uke Kelmendi, secretaris van de LDK- afdeling in Pec, de partij van Ibrahim Rugova. Ik was in huis, zegt Kelmendi. Ze zagen mij niet, maar wel mijn vader van eenennegentig, die bij de buren televisie had gekeken. Ik hoorde schieten. Mijn vader lag dood in de tuin, de soldaten waren weg. Ruim twee weken hield Uke Kelmende zich schuil in de bergen. Drie dagen geleden kwam hij, uitgeput, aan in Rozaje. De moeder van Kushtrim Thaci (20), student wiskunde, had vrijdagmiddag een cake gebakken omdat de bajram begon, een islamitisch feest dat vier dagen duurt. ,,Ik zei nog dat ze dat niet moest doen. We hadden niets te vieren. De hele avond zei ze: wie wil er cake? Buiten hoorden we ontploffingen, er werd geschoten, mensen renden langs ons huis. Die cake stond er nog helemaal toen we zondagmiddag weggingen.'' Kushtrim Thaçi woonde in Fidanista, een wijk in het oostelijke deel van Pec. Nu slaapt hij met zijn ouders, broer en zus en honderdvijftig andere vluchtelingen uit Kosovo in de moskee van Ulcinje. Servische liedjes Zaterdagochtend om elf uur kwamen politie-eenheden en militairen in de wijken Kapasnica en Karagas, in het westelijke deel van de stad. Ze trapten deuren in, bedreigden Albanese bewoners en zeiden dat ze in een paar minuten weg moesten zijn. Fatmir Kahrmani, gevangenisbewaker, zat met zijn buren in een kelder. Ze werden ontdekt door een politieman. De Albanezen konden maar één kant op, naar het plein in het centrum van de stad. Zijstraten waren afgesloten, langs de weg stond politie. Op de brug, vertelt Kahrmani, werd Xhelal Brovina (28), een rijke zakenman die in een BMW reed, uit de mensenmassa gehaald en meegenomen naar hotel Metojia op het plein in de stad. In het hotel zaten alleen nog militairen en politie-eenheden. Kujtim Hasani (26), eigenaar van een fitnesscentrum in Pec, zegt dat hij het lichaam van Brovina vier dagen later zag liggen in het afvoerkanaal dat door de stad loopt. Hasani, die nu in een caravan woont op de camping van Ulcinj: ,, Hij lag bij café Iliriana. Hij was in zijn nek doodgeschoten. Ik herkende hem niet, ik heb zijn identiteitskaart uit zijn zak moeten halen om erachter te komen wie hij was.'' Hasani haalde het lijk uit het water en legde het onder een brug. Tijd om Brovino te begraven had hij niet, hij was op weg naar Montenegro. Hasani vertelt dat hij even verderop zag hoe een zanger van een Albanese rockband door een gemaskerde militair met zijn hoofd in datzelfde afvoerkanaal werd geduwd. Hij kon alleen maar ademhalen als hij Servische liedjes zou zingen, en dat deed hij. Zijn vrouw en kind stonden erbij. Zaterdagmiddag rond twee uur kwam de politie in de wijk Dardanija, in het zuidelijke deel van de stad. Nedziba Hajdaraj (50): ,,Ze zeiden: als jullie niet weggaan, worden jullie afgemaakt. Jullie horen niet in Kosovo.'' Nedziba liep met haar man, haar zoon, schoondochter en haar kleinzoon van twee naar het centrum van de stad. Daar hoorden ze dat ze naar Rozaje in Montenegro moesten lopen. Maar na vijf kilometer werd de stroom mensen toch weer teruggestuurd naar het centrum. Nedziba zag, vertelt ze, dat antiekwinkels, juweliers en kledingzaken in de smalle straat die Uska Ulica heet, werden geplunderd en in brand gestoken. Servische militairen sloegen de ruiten in. Servische burgers en zigeuners namen mee wat ze maar konden meenemen. Ze bonden hun buit achterop de fiets, of ze liepen ermee in hun armen. Op hun eigen huizen hadden zigeuners met groene verf geschreven: Romski kuca, dit is een Roma-huis. Nedziba: En ze schilderden er een Servisch nationalistisch symbool bij, vier s'en in een kruis. Op huizen van Albanezen was met witte verf een streep gezet. Die nacht sliepen ze op straat. Overal waren mensen, het plein was vol, de straten eromheen, het park. De volgende dag, zondag, werden mensen in trucks en bussen geduwd. Die gingen, zei de politie door megafoons, naar Albanië. Nedziba Hajdarajs man, zoon, schoondochter en kleinkind kwamen in een truck terecht, maar zelf kon ze er niet meer bij. Haar zoon Agim (21) sprong eruit en bleef bij zijn moeder. Aan het eind van de dag waren er geen trucks meer om de Albanezen weg te voeren. ,,De politie riep door de megafoons dat we naar huis moesten gaan. Maar we durfden niet. Een dag eerder waren we eruit gezet, we hoorden verhalen over mensen die in hun huis waren vermoord door paramilitairen van Arkan. Als we bang waren, zei de politie, moesten we maar in de sporthal gaan slapen. We wilden in een massa bij elkaar blijven, we dachten dat we dan veiliger waren. '' Nedziba en haar zoon brachten de nacht door in de overvolle sporthal, naast de kazerne van het Joegoslavische leger. De volgende ochtend kwamen er trucks, de chauffeurs wilden de Albanezen inladen. Maar een politiecommandant stuurde de vrachtwagens weg, hij zei: ,,Jullie gaan nergens heen, jullie moeten naar huis en nie mand zal jullie iets doen.'' Nedziba: ,,We waren doodsbang om terug te gaan, maar we konden niet anders. Er waren geen Albanezen meer in onze straat. De volgende ochtend zag ze vanuit haar tuin dat Servische politiemannen en burgers het huis leeghaalden van haar buurman Ismet Nikqi, eigenaar van een transportbedrijf. Ze sleepten met de bank, de televisie, ze haalden de satelliet van het dak. Twee van zijn bussen stonden in brand.'' Een Servische buurman, Rade Knezevic, zag haar kijken en waarschuwde: ,,Snap je niet dat ze niet willen dat jij dit ziet? Je kunt echt beter vertrekken.'' Die middag gingen Nadziba en Agim Hajdaraj te voet naar Rozaje, Montenegro. Daar slapen ze nu in de lege fabriekshal en ze werken voor het Rode Kruis, ze helpen bij de distributie van eten en dekens, en ze vertalen als er buitenlandse hulporganisaties langskomen, Nadziba spreekt Frans, haar zoon Engels. ,,Pec'', zegt Nadziba, ,,was bijzonder. Met wijken uit de tijd van het Turkse rijk, moskeeën, prachtige orthodoxe kerken en het klooster van het patriarchaat. De stad is leeg en kapot gemaakt.'' Juwelen Rame Aliqkai (64), directeur van een kleine steenfabriek in Pec, woonde ook in de wijk Dardanija, niet ver van het huis van Nadziba Hajdaraj. Maar hem werd zaterdag aan het begin van de middag niet gezegd dat hij weg moest. Omdat zijn huis ver af stond van de straat die naar het centrum leidt, had hij ook niet gezien dat bijna alle inwoners van Dardanija naar het plein gingen. Vijf uur zaterdagmiddag zag zijn zoon Naim vanaf het dak zo'n twintig gemaskerde militairen de straat in komen. Beneden waren zijn ouders, zijn broer, zijn zus, en een oom, een oudere man, met zijn zoon, schoondochter en kleinzoon van zeven maanden. Naim waarschuwde zijn familie. ,,Ik zei dat we het dak op moesten, maar ze durfden niet. Ze dachten dat het huis in brand zou worden gestoken en dat we dan niet weg konden komen.'' De militairen kwamen het huis van Rame Aliqkai binnen, ze brachten de familie naar buiten en duwden de vrouwen en de oom in een hoek, de drie mannen Rame, zijn zoon Bekim (20) en hun neef Ziaja (30) in de andere. De juwelen van de vrouwen werden afgerukt. De drie mannen werden weer naar binnen gebracht. Er klonken schoten. De militairen kwamen het huis uit en stuurden de vrouwen en de oom de straat op, naar het plein. ,,Het duurde nog geen tien minuten'', zegt Naim Aliqkai. In de gang lagen de lichamen van zijn broer en neef, op een stoel in de woonkamer zat zijn vader, dood. Naim: ,,Mijn vader was in zijn nek geschoten, Ziaja in zijn maag en Bekim had kogels in zijn hoofd en zijn arm. Ik denk dat hij met zijn arm zijn hoofd probeerde te beschermen.'' De gordijnen in de keuken waren in brand gestoken. Naim doofde het vuur, sloot de ogen van de dode mannen en verliet het huis. ,,Er was geen tijd om ze te begraven. Ik dacht dat de militairen zouden terugkomen. Een buurman zei later dat ze dat ook gedaan hebben. Hij zei dat ze de lichamen hebben meegenomen.'' Naim en zijn moeder en zus verblijven nu in het vakantiehuis in Ulcinj, Montenegro, dat ze de laatste jaren iedere zomer huurden. De eigenaar wil deze keer geen geld van de familie. Zijn moeder en zus liggen bijna de hele dag op bed te huilen. Naim niet. Hij zegt: ,,Wij Albanezen zijn emotioneel heel sterk. Misschien brengt het bloed van mijn vader en broer voor ons een vrij Kosovo. '' Kapitein Dood Zaterdag aan het eind van de middag kwamen er ook militairen langs bij Vahit Berisha (62), gepensioneerd onderwijzer. Hij woonde in dezelfde wijk als Rame Aliqkai, Berisha's huis stond in de buurt van de schoenfabriek van Pec. Nu woont hij met zijn familie in het zomerhuis van zijn broer, in een dorp bij Ulcinj. De militairen beukten de deur kapot. Berisha zegt dat hij een van de Serviërs in uniform herkende. ,,Zelko Backovic. Vroeger trok hij op met mijn zoon Golem. De laatste jaren haalde hij in deze wijk het geld op voor elektriciteit. Hij weet alles over de mensen die hier wonen en wat er te halen valt.'' De commandant van het groepje, die zich volgens Berisha 'Kapitein Dood' noemde, schreeuwde: ,,Wie is hier de baas?'' Vahit Berisha stapte naar voren. De kapitein zei: ,,Iedereen naar buiten!'' De familie Berisha liep de tuin in. Alleen Vahits zoon Orfej (37) had niet gehoord wat de militair had gezegd. Hij zat in een andere kamer te lezen en bleef binnen. ,,Ik kon niets doen'', zegt Berisha, ,,de commandant ging naar binnen, ik hoorde drie schoten. Hij kwam weer naar buiten en zei: 'zo, weer een Albanees minder'.'' Binnen lag zijn zoon op de bank. Twee kogels zaten tegen de muur, ze waren door het lichaam van Orfej gegaan, de derde vond Berisha terug op de bank. Orfej moet hebben geprobeerd op te staan. Hij werd neergeschoten, en kreeg nog een kogel nadat hij op de bank in elkaar was gezakt. Berisha begroef zijn zoon in de tuin voor het huis. ,,We hebben hem geen andere kleren aangetrokken, we hebben niets aan zijn lichaam gedaan. Ik hoop dat er op een dag een onderzoeksrechter van het tribunaal in Den Haag zal langskomen.'' Fles bier Op zaterdag gingen militairen en politie-eenheden langs bij huizen in het westelijke en zuidelijke deel van de stad. Op zondag was het nauwelijks nog nodig dat ze met hun boodschap 'wegwezen, je hebt een paar minuten' in de andere wijken aan de deur kwamen. De huizen stroomden al leeg als er maar een groene jeep of politiewagen de straat in reed. En er waren ook Servische burgers die graag het werk van de politie en leger overnamen. De Servische buurman van uroloog Rame Salihaj kwam op zondagochtend langs. ,,Hij zei: 'Jij moet hier weg. Er is geen plaats meer voor jou in Kosovo, jij hoort in een ander land.' Hij bedoelde Albanië. Ik dronk vaak koffie met die man, ik kon erg goed met hem opschieten. Het was pas sinds een week dat hij zich opeens anders ging gedragen.'' Rame Salihaj zit met collega's uit het ziekenhuis op een terras in Ulcinj. Hij probeert tranen weg te slikken en praat moeizaam over wat er de dagen voor zijn vertrek uit Pec gebeurde. ,,Ik begrijp het niet, het is zo erg. Zaterdag, een dag voordat we weg moesten, hadden we nog een extra dienst gedaan. Dat had de directeur gevraagd. Hij zei dat er misschien gewonden zouden vallen door de NAVO- bombardementen.'' Naast de fles bier van Ibrahim Rexhaj, gynaecoloog, ligt een nieuwe broek, in een plastic tas. Ik heb niets mee kunnen nemen, zegt hij. Zondagmiddag stond Rexhaj op het balkon van de vierde verdieping van zijn huis, in het centrum van Pec, en riep naar zijn buren in de straat dat ze terug moesten gaan, dat ze niet moesten vluchten. Hij zegt: ,,Ik kon niet geloven wat er gebeurde, ik vond het zo absurd, al die mensen op straat. Ik dacht: iedereen weet dat ik arts ben, misschien luisteren ze naar me.'' Een politieman zag hem staan, hoorde wat hij zei en schoot. De kogel ketste af op de muur. Een kwartier later was ook Ibrahim Rexhaj, met zijn vrouw en vijf kinderen op weg naar Montenegro.
Zie ook: Vertrouw ze niet, vertrouw ze nooit (13 maart 1998) Gewend aan het goede leven (19 december 1998) Vevolg wordt er niemand (26 september 1998) Sukkels! (29 augustus 1998)
|
NRC Webpagina's
17 APRIL 1999
Domicilie,
|
Bovenkant pagina |