U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
   Z A T E R D A G S   B I J V O E G S E L
Robeco advies
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORT NIEUWS  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

S c h a k e l s
NAVO

Kosovo.com

Federale Republiek Joegoslavië

Tijdbalk (BBC)

Foto's van de slachtoffers (Human Rights Watch)


Albanezen en Serviërs delen het dorpje Suvido

Vertrouw ze niet, vertrouw ze nooit


Ooit waren ze de beste vrienden. Albanezen en Serviërs die in Suvido wonen. Ze gingen naar elkaars bruiloft. Pasten op elkaars kinderen. Verzorgden elkaars koeien. Toen stierf Tito en het komt nooit meer goed. Maandag beginnen in Frankrijk nieuwe onderhande- lingen over Kosovo.

Petra de Koning

Het was een andere oorlog. Wat toen kon, is nu bijna onvoorstelbaar. Serviërs in een dorp in Kosovo verschuilden zich voor de Duitsers bij hun Albanese buren.

Vier maanden lang zat Vukomir Jeftic, Serviër, met zijn ouders en broers ondergedoken bij de Albanese boer Ram Lusha. Dat was in het voorjaar van 1941, Vukomir was twaalf. Duitse tanks en pantservoertuigen reden Kosovo binnen, het leger van Joegoslavië was verslagen.

De Albanese boer woonde aan de rand van Suvido, een dorp in het noorden van Kosovo. Zijn Servische onderduikers hadden ook een huis in het dorp, maar ze waren bang. Bij de Albanezen zaten ze veilig, wisten ze. Voor de Albanezen was de Duitse inval een bevrijding van onderdrukking door het Servische regime. Alle Servische inwoners van Suvido hielden zich verborgen in de huizen van Albanezen.

Servische jongens basketballen in Suvido; vroeger speelden ze samen met de Albanezen. Foto Marleen Daniëls/Hollandse Hoogte.
Servische jongens basketballen in Suvido; vroeger speelden ze samen met de Albanezen. Foto Marleen Daniëls/Hollandse Hoogte.

Vukomir Jeftic voetbalde in de gang met de zoons van Ram Lusha, Fehmi en Alush, hij sliep met hen op één kamer. ,,Ze waren'', zegt hij nu, ,,mijn beste vrienden in het dorp.''

Vukomir Jeftic werd na de oorlog magazijnbeheerder bij de spoorwegen, Fehmi en Alush Lusha werkten als chauffeur in een staalfabriek. Jeftic regelde goedkoop bakstenen en hout voor de nieuwe huizen van zijn Albanese vrienden. Als Jeftic' kinderen ziek waren, brachten Fehmi of Alush Lusha hen naar de kliniek in de stad. Tijdens de 1 mei-viering in het dorp zaten ze naast elkaar te luisteren naar de toespraken van hun vakbondsleiders. Ze dronken samen, ze zongen, ze dansten op Servische en Albanese volksmuziek.

Nu groeten ze alleen nog, als ze elkaar tegenkomen op straat. ,,En soms'', zegt de gepensioneerde magazijnbeheerder, ,,doen ze alsof ze me niet zien. Als er andere Albanezen in de buurt zijn.''

Ajete Abazi kwam in de jaren vijftig naar Suvido. Ze was negentien en trouwde met Selim Selimi, een Albanees chemicus. In het dorp waar Ajete was opgegroeid woonden alleen Albanezen, ze sprak geen woord Servisch. In Suvido leerden Servische vrouwen haar hun taal. Ze naaiden samen kleren, ze pasten op elkaars kinderen.

Zes jaar geleden doorzocht de Servische politie het huis van Ajete. Haar man en oudste zoon werden gearresteerd en een dag lang geslagen. Volgens de politie hield de familie wapens verborgen. In april vorig jaar stierf Ajete aan een nierziekte. Niemand van haar vroegere Servische vriendinnen was op ziekenbezoek geweest. Ze kwamen niet condoleren, ze waren niet op haar begrafenis.

Ottomaanse heerschappij

Rond 1850 woonden vier Servische families op de plek waar nu het dorp Suvido ligt, drie kilometer buiten de stad Mitrovica, in het noorden van Kosovo. Lokale Turkse en Albanese heersers hadden de Serviërs naar dit gebied gehaald om ze te laten werken op de velden langs de rivier, de Ibar. Negentig procent van hun opbrengsten moesten ze afdragen. In 1878 kwam een groep Albanese boeren naast hen wonen. Ze waren uit het zuidoosten van Servië verdreven door Servische militairen die dat gebied veroverden op de Turken.

Vanaf 1912, na de Balkan-oorlog, werd Kosovo onderdeel van Servië en in 1918 ging het horen bij het nieuwe koninkrijk Joegoslavië, er was een eind gekomen aan de Ottomaanse heerschappij op de Balkan. Grond en huizen van Albanezen werden onteigend en aan Serviërs gegeven die bereid waren zich in Kosovo te vestigen om de provincie 'Servischer' te maken.

Ook kwamen boeren uit Servië naar Suvido. Ze woonden in het hoger gelegen deel van het dorp, 'boven-Suvido', de Albanezen in het lagere deel, dichter bij de rivier, 'beneden-Suvido'. Conflicten hadden ze niet, er was genoeg ruimte en vruchtbare grond. Maar ze bemoeiden zich ook niet met elkaar. De Albanezen, moslims, vonden de Serviërs, orthodox, maar raar volk. Die wachtten soms drie dagen voordat ze hun doden begroeven, ook al was het zomer. De Serviërs vonden de Albanezen een beetje eng en achterlijk, met hun traditie van bloedwraak en de gewoonte om hoge muren rond hun huizen te bouwen omdat niemand van buiten hun vrouwen mocht zien.

In 1941 bezetten de Duitsers en Italianen Kosovo. In grote delen van de provincie gebruikten Albanezen die inval om Servische burgers hard aan te pakken. Ze hadden zich onderdrukt gevoeld door het Servische regime, ze waren blij met de komst van de nazi's, nu wilden ze wraak. Maar in Suvido beschermden Albanezen hun buren. Ze namen Serviërs bij zich in huis. Vanaf die tijd kwamen Serviërs en Albanezen in Suvido op elkaars begrafenissen en bruiloften, families verzorgden elkaars koeien, kinderen speelden samen op straat. De Albanezen van Suvido hadden na de oorlog wel ernstige problemen met de Servische politie. Die joeg op 'Albanese collaborateurs'. Boeren werden gearresteerd of in Suvido tegen een boom gebonden en gemarteld omdat ze de Albanese, extreem-nationalistische Ballisten zouden hebben geholpen. Een paar families uit Suvido vluchtten in die jaren voor de politieterreur, ze verhuisden naar Turkije.

In de jaren zestig werden de vriendschappen tussen Serviërs en Albanezen in het dorp hechter. Bij de mijnen in de buurt van Mitrovica - met enorme reserves aan ijzererts, lood en zink - werden hoogovens, elektriciteitscentrales en chemische fabrieken gevestigd. Bijna iedereen uit Suvido vond er werk, Serviërs en Albanezen werden collega's van elkaar. ,,We aten samen in de kantine, we dronken koffie na het werk'', zegt Nexhmedin Ibishi (56). Ibishi, Albanees, was in die tijd technicus in een accufabriek en marathonloper, van 1967 tot 1972 zat hij in het Joegoslavische nationale atletiekteam. ,,En op de avond van het orthodoxe nieuwjaar zaten we met z'n allen in het café.''

In het nieuwe stadion, aan de overkant van de rivier, voetbalden Serviërs en Albanezen uit het dorp in dezelfde competitie, in gemengde teams. Ieder jaar werd er van 1 mei, de dag van de arbeid, tot 25 mei, Tito's verjaardag, feest gevierd in en rond de school van Suvido. Er werden voetbaltoernooien georganiseerd, lezingen en theatervoorstellingen in het Servisch en Albanees. 's Avonds was er een groot vuur, er werd gegeten, veel gedronken en er was muziek.

Op vier mei 1980 stierf Tito.

Hij had Kosovo in 1974 autonomie gegeven. De Albanezen vreesden dat ze die bescherming nu kwijtraakten. En echt tevreden waren ze al niet. Economisch ging het slecht, de werkloosheid in Kosovo was groot. Belgrado, vonden de Albanezen, bepaalde nog te veel het economische beleid. De bureaucratie werkte verstikkend, en de ontwikkeling, van vooral zware industrie, was te eenzijdig. De metalen, elektriciteit en chemicaliën die Kosovo produceerde, werden tegen gedwongen lage prijzen geleverd aan bedrijven in andere delen van Joegoslavië. Maar ook de Serviërs klaagden. Ze vonden dat ze werden weggedrukt door de enorme groei van de Albanese bevolking. Ook veel Serviërs waren werkloos en arm. Volgens lokale Servische politici en intellectuelen in Belgrado verlieten honderdduizenden Serviërs Kosovo omdat ze het slachtoffer zouden zijn van onderdrukking en wreedheden. Ze eisten dat de regering in Belgrado van Kosovo weer een gewone Servische provincie zou maken.

In maart 1981 protesteerden Albanese studenten in Pristina tegen de beroerde omstandigheden op de - overvolle - universiteiten en in studentenflats. Politie-eenheden traden hard op tegen demonstranten. Er vielen doden en gewonden, duizenden Albanezen werden gearresteerd. Bij een volgende demonstratie sloegen studenten Servische burgers in elkaar, ze plunderden Servische winkels. Mijnwerkers en fabrieksarbeiders in Mitrovica sloten zich aan bij de studentenprotesten. Nexhmedin Ibishi uit het dorp Suvido was een van de organisatoren, hij zat een maand in de gevangenis. Zijn Servische collega's bleven daarna bij hem uit de buurt. Alleen zijn vroegere atletiekcoach uit Servië kwam hem thuis opzoeken en zei: ,,Al zet je de wereld op z'n kop. Voor mij blijf jij dezelfde.''

,,Na die protesten'', zegt Ibishi, ,,werd alles anders in Suvido.'' Servische en Albanese families wandelden 's zomers aan het eind van de dag niet meer samen door het dorp, ze liepen hun rondjes ook liever in hun eigen deel van Suvido. Albanese kinderen voetbalden en knikkerden niet meer op de weg waar ook Serviërs langskwamen, maar op de moslimbegraafplaats. Servische kinderen basketbalden op straat in Servisch-Suvido. Albanezen trokken zich terug uit de voetbalcompetitie. In het stadion speelden alleen nog Servische teams tegen elkaar.

Albanese kinderen voetballen niet meer op de weg waar ook Serviërs langskomen, maar op de moslimbegraafplaats.
Albanese kinderen voetballen niet meer op de weg waar ook Serviërs langskomen, maar op de moslimbegraafplaats. Foto Marleen Daniëls/Hollandse Hoogte.

Ze kwamen ook niet meer op elkaars bruiloften. De Albanezen van Suvido vonden ineens dat er op Servische huwelijksfeesten wel erg veel gedronken werd, de Serviërs hadden geen zin meer in bruiloften met alleen koffie, thee en sap. Geef ons wapensOp een ochtend, in de zomer van 1988, reden bussen het dorp in. Ze haalden de Serviërs van Suvido op, voor demonstraties tegen de 'Albanese overheersing' in Kosovo. In Belgrado was Slobodan Milosevic bezig de macht naar zich toe te trekken en daarvoor gebruikte hij vooral de onvrede van Serviërs in Kosovo. Hij stimuleerde Servisch nationalisme waar hij maar kon, hij stuurde de gratis bussen.

Die brachten de Serviërs uit Suvido naar Mitrovica. Ook in andere steden werden protestbijeenkomsten georganiseerd. De Albanezen volgden de bijeenkomsten op televisie. 'Geef ons wapens', schreeuwden de Servische demonstranten. 'We gaan de Albanezen afmaken.' De Albanese inwoners van Suvido bleven binnen. 's Avonds hoorden ze de bussen terugkomen, hun Servische buren werden thuisgebracht.

Weken achter elkaar demonstreerden de Serviërs. In de herfst van dat jaar trokken ook Albanese studenten, mijnwerkers en fabrieksarbeiders de straat weer op. Milosevic had Albanese bestuurders afgezet, hij trok autonome bevoegdheden van Kosovo in - de bevoegdheden die Tito de provincie gegeven had. Begin 1989 stelde die autonomie niets meer voor: Belgrado ging weer over het bestuur van Kosovo, over de rechtspraak, de politie, het onderwijs. Kujtim Sali uit Suvido zat op school in Mitrovica. Hij kreeg les in het Albanees, de Servische kinderen in het Servisch, maar in hetzelfde gebouw. Kujtim speelde gitaar in een bandje van de school. Zijn vriend Dragan, een Servische jongen, speelde accordeon. Ze maakten Albanese en Servische volksmuziek en traden op tijdens schoolfeesten, Albanese en Servische meisjes uit hun klas zongen en dansten in het bandje.

Maar na de zomer van 1989, hij was twaalf, kon Kujtim niet meer naar school. Er werd alleen nog in het Servisch lesgegeven. Hij zat thuis, in zijn dorp. Dragan belde niet. Pas in februari kreeg Kujtim weer les, in de eigen parallelscholen van de Albanezen. Hij komt zijn Servische vriend nog wel eens tegen op straat, in de stad. Ze zeggen hallo, en dat is het. Kujtim Sali (22): ,,Nu zou ik, denk ik, niet eens meer een gesprek met hem kunnen voeren. Ik spreek nauwelijks nog Servisch.''

Loyaal burger

In 1989 en de jaren daarna werden Albanese ambtenaren en Albanese werknemers van staatsbedrijven ontslagen. Omdat ze hadden meegedaan aan demonstraties en stakingen, of omdat ze weigerden een verklaring te tekenen waarin stond dat ze 'loyale burgers' waren van de Joegoslavische republiek Servië.

De Albanese inwoners van Suvido zaten opeens thuis, zonder werk. Hun vroegere Servische collega's weigerden te geloven dat ze echt waren ontslagen of weggepest. Ze zeggen nu dat de Albanezen zelf ontslag hebben genomen, omdat hun politieke leiders niet wilden dat ze voor Servische bedrijven of de Servische staat werkten. Zoran Jeftic (37), geoloog en voor de partij van Milosevic lid van de gemeenteraad in Mitrovica: ,,En kijk maar eens rond in dit dorp: de Albanezen zijn veel rijker dan wij.''

De werkloze Albanezen in Suvido kochten van hun spaargeld een paar koeien en kippen. Van bijna iedere Albanese familie verhuisde wel iemand naar West-Europa, om daar te werken. De meeste Albanezen in het dorp leven nu van de Duitse marken, Engelse ponden en Zwitserse franken, die ze krijgen opgestuurd van familieleden die naar het rijke Westen trokken. En het is waar dat de meeste Albanezen in Suvido het daardoor beter hebben dan de Serviërs die nog in de staatsbedrijven werken, voor twee- of of hooguit driehonderd mark per maand.

De Albanese ingenieur Fadil Preteni (47) had bij zijn huis in Suvido geen land om koeien te laten grazen, en hij had geen zoons of dochters die in Duitsland wilden werken. Preteni werkte in een onderzoeksinstituut van de hoogovens bij Mitrovica en verklaarde zich onmiddellijk loyaal burger van Joegoslavië, hij deed niet mee aan stakingen of demonstraties. Zes jaar geleden kreeg ingenieur Preteni te horen dat hij schoonmaker zou worden in een filiaal van het bedrijf, in het zuiden van Kosovo. Hij vocht die beslissing aan, maar verloor. Twee jaar lang stond hij op straat in Mitrovica, als geldwisselaar. Nu verkoopt Preteni brood en groente in de winkel van zijn schoonzoon, in Suvido.

Op 10 maart 1993 reden Servische tanks het dorp in. Politie-eenheden doorzochten de huizen van Albanezen. Een paar mannen werden gearresteerd, drie dagen vastgehouden en geslagen. De politie wilde weten waar ze hun wapens verborgen hadden. De Albanezen vermoedden dat Serviërs in het dorp de politie hadden gevraagd die huiszoekingen te doen.

De Servische Milica Zevkovic, negentien jaar, was in de zomer van 1996 op weg naar haar oma in het ziekenhuis van Mitrovica. Een Albanees met de bijnaam Lapa, de man met de grote oren, zag haar lopen. Lapa, zanger in een rockband, bood Milica een lift aan naar het ziekenhuis. Vier maanden waren ze samen, in het geheim. Maar Milica's moeder kwam erachter. Een jaar later trouwde Milica met een Servische politieman. Lapa speelt met zijn band nu alleen nog maar Albanese, patriottische volksmuziek.

De inwoners van het dorp zagen vorig jaar dat de Albanese Lana Shabani iedere zaterdagmiddag naar het stadion ging. Daar sportten alleen nog Serviërs. Lana was verliefd op Neno, een Servische jongen die lid was van de atletiekvereniging. Hij was lang en sterk. Op zaterdagavond wandelden ze langs de rivier. Lana woont nu bij familie in Duitsland. Haar vader, gymleraar op een middelbare school in de stad, wil niets meer van haar weten. Tegen vrienden zegt hij wat vaders zeggen als de schande te groot is: ,,Zij is mijn dochter niet.''

De Albanezen en Serviërs van Suvido komen nu ook niet meer op elkaars begrafenis. Dat was het laatste contact dat ze nog hadden onderhouden, ze vonden dat ze ten minste elkaars doden moesten respecteren. Maar ze zijn te bang geworden.

,,Het is stom geweest'', zegt Hysni Sali (64), tot 1989 chef in een handelsonderneming van de staat, ,,dat we bevriend waren met Serviërs. Onze ouders en grootouders hadden ons gewaarschuwd: vertrouw ze niet, vertrouw ze nooit.'' Want Serviërs, zegt Sali, zijn slechte mensen. ,,Zo is hun natuur. Bij hun geboorte al zitten ze vol haat tegen ons. Dat geven ze door, van generatie op generatie.''

Soms lijken ze vriendelijk en betrouwbaar, vult zijn vrouw Hylmije (57) aan: ,, Maar dan wachten ze op het moment dat ze je de grond in kunnen trappen.'' Hysni Sali legt een hand op zijn hart en zegt: ,Als de Serviërs werkelijk berouw tonen, kan het misschien nog goedkomen in dit dorp. Misschien kunnen we dan weer samenleven. Zo zijn wij, Albanezen.''

Hun dochter Burbuqe (25), in een hoek van de woonkamer, schudt haar hoofd. Ze heeft een lijkbleek gezicht, witte lippen. Vanaf de dag dat de gevechten begonnen tussen Servische politie-eenheden en het Kosovo bevrijdingsleger UÇK, een jaar geleden, durft ze niet meer buiten. Ze zegt: ,,Het komt nooit meer goed. Misschien denken ouderen dat nog. Wij niet, wij zullen nooit vergeten wat Serviërs ons hebben aangedaan.''

Een waarschuwing

In het Servische deel van Suvido staan iedere dag zes zwaarbewapende politiemannen. Ze drinken bier bij café Tijana, of ze lopen door het dorp. Ze zijn hier, zeggen ze, om Servische burgers te beschermen. In het dorp wonen zo'n vijftig Servische families en ruim zeventig Albanese. Bijna alle Serviërs hebben een waakhond, aan een ketting voor hun huis. 'sNachts horen de Albanezen aan de andere kant van Suvido de honden janken.

Begin januari werd in de buurt van het stadion het lijk gevonden van een Serviër uit het dorp, Gojko Jeftic, vijftig jaar oud. Jeftic was de dorpsgek. Hij liep hardop pratend en met zijn armen zwaaiend over straat. Een dag nadat zijn lichaam was ontdekt, kwam een Serviër de winkel in van de Albanese ingenieur Preteni en schreeuwde: ,,Jullie zijn allemaal van het UÇK, we gaan jullie afmaken.''

Sinds Jeftic' dood is er overdag politie in Suvido, 's nachts patrouilleren Servische mannen uit het dorp, met machinegeweren en pistolen. Ze hebben ook een telefoonsysteem afgesproken om alle Servische inwoners in een paar minuten te mobiliseren.

Op zondagmiddag staat Branko Radovanovic (40), ambtenaar bij de telefooncentrale in Mitrovica, op het erf van zijn huis. Hij repareert zijn auto, van het merk Yugo. Hij zegt: ,,De Albanezen, vooral die uit de dorpen verderop, willen ons hier weghebben. Ik ken die mensen, ik weet hoe ze denken. De moord op Gojko was een waarschuwing.''

Radovanovic denkt niet dat de Albanezen uit zijn eigen dorp, die hij 'tolerant en niet-extreem' noemt, de Serviërs nu zullen beschermen zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog. ,,Ze zijn bang.''

Hijzelf zal natuurlijk voor zijn Albanese buren opkomen als hij zeker weet dat ze onschuldig zijn. ,,Maar het probleem is: dat weet je nooit zeker.'' De politie controleert nu een paar keer per dag de bus die van de stad door Suvido rijdt, langs de rivier, naar drie dorpen verderop. Bij de OVSE meldde een buschauffeur dat hij in Suvido door de politie was mishandeld, een oude man werd in zijn gezicht geslagen. Albanezen die te voet van hun dorpen naar de markt in Mitrovica gaan, durven nu nauwelijks om zich heen te kijken. Ze lopen zo snel mogelijk door Servisch-Suvido.

De Serviërs van Suvido hebben hun politiemannen. Maar wat als er bijvoorbeeld een vredesakkoord komt, en de politie wordt grotendeels Albanees? Of, nog erger voor ze: als Kosovo onafhankelijk wordt? ,,Als ik zeker wist dat ik hier bleef'', zegt Petronije Petronijevic (44), arbeider in een accufabriek in Mitrovica, ,,zou ik nu mijn huis opknappen. Maar ik knap mijn huis niet op.'' In Vinarc, een van de dorpen voorbij Suvido, woont nog één Servische familie, de familie Radomirovic. Elf andere families die er vorig jaar nog een huis hadden, zijn naar Mitrovica getrokken, of ze wonen nu bij familieleden in Servië. De orthodoxe kerk in het dorp wordt niet meer gebruikt.

Negodan Radomirovic (36), analist in het ziekenhuis van Mitrovica, drinkt rakija en vertelt over zijn Albanese buren. Goede mensen, zegt hij. Ze hebben beloofd dat ze zullen helpen als Negodan en zijn ouders problemen krijgen. In mei vorig jaar vond Radomirovic een papier in zijn tuin met daarop: 'Serviërs wegwezen'. Maar hij gaat ervan uit dat die boodschap niet van de Albanezen in zijn dorp kwam. Zelf heeft hij vorige week twee Serviërs aangesproken die 's nachts aan de overkant van de rivier in de lucht schoten. ,,Dat moeten jullie niet doen'', zei hij tegen ze. ,,Daar worden de Albanezen nerveus van en misschien krijgen wij dan last met ze.''

Zoran Jeftic, die Milosevic' partij vertegenwoordigt in de gemeenteraad van Mitrovica, wordt door de Serviërs van Suvido hun 'leider' genoemd. Hij is een neef van de man die in januari dood werd gevonden. Jeftic probeert, zegt hij, de Albanezen en Serviërs weer dichter bij elkaar te brengen. Hij praat veel met de Albanezen in het dorp. ,,Dat is makkelijker als ze alleen zijn. Ze zijn erg bang voor elkaar, voor wat een ander ervan denkt als ze met een Serviër praten.'' De Albanezen van Suvido zijn niet slecht, vindt Jeftic. Ze hebben zich alleen wat te makkelijk laten beïnvloeden door hun politieke leiders. ,,Ze zijn slachtoffer geworden van een collectieve psychose. Nu willen ze niet meer met ons samenleven.'' Maar uiteindelijk, denkt hij, zullen ze beseffen dat het niet anders kan en dat Kosovo nooit onafhankelijk zal worden. ,,Dan zullen wij hen vergeven.''


Zie ook:
Gewend aan het goede leven (19 december 1998)

Vevolg wordt er niemand (26 september 1998)

Sukkels! (29 augustus 1998)

NRC Webpagina's
13 MAART 1999

Archief
Zaterdags Bijvoegsel


( a d v e r t e n t i e s )
Primafoon - Volop voorjaarsvoordeel

QuickNet - Why wait...

Domicilie Cover

Domicilie,
voor wie zich vestigt in het buitenland.

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)