U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
    M E D I A  
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORT NIEUWS 
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

Stichting investeringsfaciliteit voor de film

Rendement op celluloid


Een redelijk rendement en relevant voor de Nederlandse filmindustrie. Films, die aan deze criteria voldoen kunnen worden gefinancierd met behulp van de Stichting investeringsfaciliteit voor de film. Particuliere investeerders kunnen ook deelnemen. Met een flink belastingvoordeel en mogelijk winst.

Door DANIELLE PINEDO

Karakter, Antonia, Zusje. Wie de in het buitenland onderscheiden Nederlandstalige speelfilms van de afgelopen jaren op een rijtje zet, zou denken dat de vaderlandse filmindustrie een ware opmars maakt. Niets is minder waar; ondanks de soms grote internationale waardering zit de branche al jaren in het slop. Van de circa 250 speelfilms die jaarlijks in ons land worden uitgebracht, is slechts een handjevol van eigen bodem. Ook aan de talentdrain van Nederlandse filmmakers (Verhoeven), acteurs (Krabbe, Janssen, Soutendijk) en cameralieden (De Bont) naar Hollywood lijkt geen einde te komen. Wie of wat kan de Nederlandse filmindustrie nog redden? Over die vraag werd de afgelopen jaren volop gedebatteerd door de voormalige minister van Economische Zaken, Wijers, de staatssecretaris van Financiën, Vermeend, en de ex-staatssecretaris van Cultuur, Nuis. Over een ding waren de bewindslieden het eens: er is in Nederland voldoende knowhow en talent voor een volwassen filmindustrie. Waar het echter aan ontbreekt is geld, productievolume en bedrijfscontinuïteit. Nederlandse filmbedrijven zijn veelal klein en nationaal georiënteerd, waardoor de kans op economisch succes gering is. Anders dan in de rest van Europa, is het Nederlandse overheidsbeleid van oudsher meer gericht op artisticiteit dan rendabiliteit. Gevolg: particuliere investeerders, banken en verzekeringskantoren laten de branche links liggen.

Om die trend te doorbreken riep het ministerie van Economische Zaken in november 1998 een stichting in het leven die de Nederlandse filmindustrie moet professionaliseren: stichting Investeringsfaciliteit voor de Film. Het bestuur van de stichting richtte vervolgens een investerings-bv op ( FINE ) die vijf jaar lang als intermediair moet gaan fungeren tussen filmproducenten en investeerders. Hoe? Door potentiële kaskrakers als beleggingsobjecten aan particuliere investeerders aan te bieden via banken en financiële adviseurs. Om investeerders over de streep te trekken zal FINE ook zelf (voor maximaal 1 miljoen gulden per film) risicodragend investeren in filmprojecten. De bv ontving hiervoor een startkapitaal van 12,5 miljoen gulden van het ministerie van Economische Zaken.

Pitt Treumann, voorzitter van de Stichting, wil geen namen noemen van films die volgens hem een goede kans maken op bemiddeling door FINE , want ,,dan ben je al snel gebonden aan een bepaald genre en dat lijkt me in dit stadium niet verstandig''. Wel geeft hij een aantal criteria. Treumann: ,,De film hoeft niet kostbaar te zijn, maar moet wel een redelijk rendement opleveren en relevant zijn voor de Nederlandse filmindustrie. Met dat laatste doel ik niet alleen op Nederlandse filmproducenten, maar ook op (computer)-bewerking, muziek, montage, noem maar op. Hoe rekbaar de definitie 'relevant voor de Nederlandse filmindustrie' is? Kijk, ik juich het toe als voor Titanic II een Nederlandse scheepsbouwer wordt gecontracteerd, maar daar houdt het dan ook mee op.'

Volgens de voorzitter heeft maar liefst driekwart van de banken in Nederland 'actieve belangstelling' getoond voor de activiteiten van FINE . Dat komt, zegt hij, doordat het ministerie van Financiën in samenspraak met het ministerie van Economische Zaken een aantal fiscale maatregelen heeft uitgewerkt, die bepalend zijn voor het rendement en het risico van toekomstige investeerders in filmproducties. Sinds een maand is de zogenoemde 'wijziging uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving' van kracht. Deze wet bepaalt dat de voortbrengingskosten van een publieksfilm, die tijdens de productiefase van het filmproject als bedrijfsmiddel geactiveerd moeten worden, in hetzelfde jaar ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht. Verder kunnen particuliere investeerders die via een besloten commanditaire vennootschap investeren in een filmproductie ook investeringsaftrek (maximaal 24 procent in 1998) en stakingswinst (een vrijstelling van belastingheffing tot een bedrag van 55.000 gulden) claimen. Particuliere investeerders die geld steken in meerdere filmproducties, kunnen naar analogie van de Zeescheepvaartregeling bovendien ook meerdere malen gebruik maken van fiscale ondernemersfaciliteiten. Treumann: ,,Deze wetten en besluiten hebben tot gevolg dat de netto-investering, en daarmee het risico, aanzienlijk dalen.''

Een rekenvoorbeeld. Stel Piet de Wit neemt als commanditair vennoot voor 25.000 gulden (een procent) deel in film A, die 2.5 miljoen gulden kost. De productie van film A wordt geheel uit eigen vermogen gefinancierd. De resultaten (negatief en positief) uit deelname in film A worden bij De Wit belast naar het 60 procent-tarief. Op grond van de regeling willekeurige afschrijving mag hij het bestede deel van het geïnvesteerde bedrag (25.000 gulden) ineens ten laste van zijn inkomen in het eerste jaar brengen. Ook heeft hij recht op 24 procent investeringsaftrek: 6.000 gulden. In totaal brengt De Wit dus 31.000 gulden ten laste van het inkomen in het eerste jaar, hetgeen een belastingbesparing van 18.600 gulden oplevert. Van de oorspronkelijke investering van 25.000 gulden neemt hij dus maximaal 6.400 gulden voor eigen rekening zelfs als de film zou floppen in het tweede jaar.

Maar de film blijkt een succes en de netto winst van de commanditaire vennootschap is 700.000 gulden in het tweede jaar. De Wit krijgt een procent van dit bedrag, ofwel: 7.000 gulden. Na inkomstenbelasting (60 procent-tarief, dus 4.200 gulden) houdt hij hier netto f 2.800 aan over. Stel, de film wordt in het derde jaar verkocht voor 1 miljoen gulden; De Wit houdt er in dat geval 10.000 gulden (een procent) aan over. Omdat de film binnen de desinvesteringstermijn wordt verkocht, krijgt hij te maken met een desinvesteringsbijtelling van 24 procent: 2.400 gulden. De totale stakingswinst bedraagt 12.400 gulden, een bedrag dat ver onder de drempel ligt. De Wit houdt in totaal 12.800 gulden (2.800 plus 10.000) aan film A over. Rendement over drie jaar: 6.400 gulden, ofwel: 100 procent.

Voorzitter Treumann onderstreept dat het scenario optimistisch is ('film is en blijft een riskante markt'), maar dat neemt volgens hem niet weg dat beleggers dankzij de nieuwe fiscale maatregelen veel minder risico lopen dan voorheen, als zij geld in commerciële filmproducties steken. ,,Nederlandse films doen het goed over de grens en ook buitenlandse coproducties zijn vaak zeer rendabel. Waar het aan ontbreekt is een gedegen marketingbeleid. FINE hoopt daar verandering in te brengen.'

Informatie over FINE BV : 020 530 47 00

NRC Webpagina's
14 JANUARI 1999


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)