U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
    M E D I A  
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORT NIEUWS 
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

Internet mag geen vrijplaats zijn voor criminelen

Josien Mooijen
De Telecommunicatiewet is onlangs door de Tweede Kamer aangenomen. Tot verdriet van Marie-José Klaver, die in haar artikel van 30 juni de wet een vrijbrief acht voor neuzende justitiemedewerkers. Dat is helemaal niet zo.

Het wetsvoorstel-Telecommunicatiewet geeft de rechter de mogelijkheid e-mail te laten onderscheppen in het belang van een strafrechtelijk onderzoek, als aan wettelijke eisen is voldaan. Zou zo'n bepaling er niet komen, dan wordt het voor criminelen die niet afgeluisterd willen worden, wel erg eenvoudig. Zij telefoneren niet meer, zij sturen geen post meer, ze faxen niet meer, ze mailen voortaan gewoon. Gesteund door de profeten van het vrije Internet die menen dat cyberspace heilig is en onbereikbaar moet zijn voor zoiets profaans als politie.

Hun argumentatie is onjuist. Niet-mondeling berichtverkeer kan in Nederland sinds jaar en dag op rechterlijk bevel onderzocht worden, bij verdenking van ernstige misdrijven. Het zou een uitzondering op de regel zijn om berichtenverkeer via Internet daarvan vrij te stellen.

Klaver merkt terecht op dat justitie in Nederland veel gebruikmaakt van de telefoontap. Relatief meer dan in de Verenigde Staten, Italie of Belgie. In dit laatste land echter wordt veel vaker tot huiszoeking overgegaan. In Italie behoort de kroongetuige tot de gewone verschijnselen in het strafproces. In de Verenigde Staten is het inzetten van pseudokopers schering en inslag. In Nederland gebeurt dat allemaal veel minder. Elk land kent een stelsel van opsporingsmiddelen, sommige licht, sommige zwaar. Die stelsels moeten in hun geheel beschouwd worden. Het is niet zinnig over het gebruik van de telefoontap in Nederland te oordelen zonder het overige arsenaal van opsporingsmethoden en de frequentie van het gebruik daarvan in dat oordeel te betrekken.

Klaver citeert onderzoek waaruit blijkt dat de telefoontap in Nederland relatief weinig rechtstreeks bewijs oplevert. Dat is juist. Politie en justitie maken er desondanks veel gebruik van. Niet omdat ze het een prettig tijdverdrijf vinden om de familieperikelen van verdachten te doorgronden. Maar omdat de tap onmisbare informatie oplevert over de dagelijkse bezigheden en verplaatsingen van de verdachte. Met behulp daarvan kunnen criminele activiteiten in kaart gebracht worden, waarna het bewijs kan worden verzameld.

De stelling dat enorme hoeveelheden gesprekken en gegevens straks toegankelijk zijn voor politiemensen die in die bergen gegevens naar hun goeddunken op trefwoorden gaan zoeken (datamining) berust op een misvatting. Datamining wordt niet geregeld in de Telecommunicatiewet. Het kabinet heeft aangekondigd dat het onderwerp bestudeerd wordt, meer niet. Een eventuele regeling zal ongetwijfeld met waarborgen als voorafgaande rechtelijke toetsing worden omgeven. Er zijn overigens wel aanwijzingen dat criminelen bezig zijn met datamining in enorme hoeveelheden gegevens die zij bijvoorbeeld verkrijgen door het opvangen van draadloze signalen waarmee telefooncentrales enorme hoeveelheden gesprekken tegelijk doorzenden. Die aanwijzingen vormen hopelijk een aansporing voor het kabinet om niet te lang met regeling van het onderwerp te wachten.

De minister van Justitie heeft ook aangekondigd dat zij het briefgeheim wil uitbreiden tot e-mail (voor zover die voorzien is van een wachtwoord, wat meestal het geval is). Hiervoor is een grondwetswijziging nodig, zodat deze uitbreiding van het briefgeheim pas bij de eerstvolgende verkiezingen gestalte kan krijgen. Marie-Jose Klaver stelt in dit verband dat de overheid met twee maten meet. Waarom zij dat stelt, blijft onduidelijk.

Kortom, het kabinet wil de regelingen die nu bestaan over bescherming van telefoon- en briefverkeer en de mogelijkheden om dat verkeer op rechterlijk bevel af te tappen, aanpassen voor berichtenverkeer op Internet.

De Telecommunicatiewet brengt geen echte wijzigingen. Zij vervangt de wet Telecommunicatievoorzieningen, die sinds jaar en dag bepaalde hoe het bedrijfsleven mee diende te werken aan het uitoefenen van bevoegdheden door de overheid. Die wet moest worden aangepast omdat het aantal communicatiemiddelen de laatste jaren enorm is uitgebreid.

Het kabinet bezint zich op andere vragen die worden opgeworpen door het bestaan van de elektronische snelweg.

Het is zonder meer juist dat die snelweg ongekende mogelijkheden tot communicatie biedt en ook nog eens ongekende mogelijkheden om die communicatie op te slaan, te bewerken en te onderzoeken. Dat levert kansen, maar ook dilemma's op. Zowel voor particulieren, bedrijven, criminelen als voor de overheid.

Het is een interessante en ingewikkelde opgave om die kansen te benutten en tegelijkertijd die dilemma's op een bevredigende manier op te lossen. De overheid moet bij die opgave haar rol spelen. Zij kan niet in haar eentje in de twintigste eeuw blijven zitten, terwijl de rest van de samenleving de eenentwintigste binnengaat. Het valt te hopen dat de discussie over digitalisering van de samenleving vanuit dit uitgangspunt gevoerd zal worden.

Josien Mooijen is officier van justitie en lid van de OM -commissie computercriminaliteit.

NRC Webpagina's
8 JULI 1998


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)