O P I N I E
|
NIEUWSSELECTIE
|
H O O F D A R T I K E L :
Verantwoording
De door de liberale leider aangekaarte discussie is allerminst origineel. In Frankrijk is de laatste jaren min of meer hetzelfde aan de hand. In de Bondsrepubliek heeft tien jaar geleden zelfs een felle Historikerstreit gewoed over de vraag of het Duitse fascisme 'uniek' was dan wel een 'reactie' op de bolsjewistische revolutie in de latere Sovjet-Unie. Aanvankelijk leek dit historiografische debat daar een lakmoesproef voor de na-oorlogse politieke gesteldheid van de discussianten. Zij die de nationaal-socialistische terreur tot exclusief Duits verschijnsel verklaarden, werden links in het spectrum gedrongen. Degenen, die de wisselwerking tussen Hitler en Stalin benadrukten, voelden zich veelal rechts gepositioneerd. De minder politiek geprofileerde historici sloten de Historikerstreit uiteindelijk kort: het ene systeem kon niet zonder het andere, maar de causaliteit was toch een stuk gecompliceerder. Voor de goede orde, dit speelde zich allemaal af vóór de val van de Muur, toen Oost-Duitsland dus nog DDR heette en een satelliet was van Moskou. In Nederland zeilde de intelligentsia er toen een beetje langs, zoals dat meestal gaat in een cultuur waar men elkaar niet graag de maat neemt. Sommige vooraanstaande communisten - merendeels jongere CPN'ers die eind jaren zestig/begin zeventig vrijwillig lid waren geworden van de partij en anderhalf decennium later, mede onder invloed van de strijd van de oppositionele vakbeweging Solidariteit in de volksrepubliek Polen, een 'hervormingsproces' aanbliezen dat de CPN niet zou overleven - probeerden na de ontmanteling van de Sovjet-Unie hun motieven om tot de communistische gelederen toe te treden uit de doeken te doen. Hun trefwoorden: generatiestrijd met vader, bewondering voor het verzet tijdens de Duitse bezetting in Nederland, woede achteraf over 'ons' koloniale verleden en de behoefte om het nieuwe kwaad te 'ontmaskeren' dat zich in Vietnam leek te voltrekken. De 'coming-out' verklaarde soms iets, maar rechtvaardigde een stuk minder. De overige ex-communisten deden er het zwijgen toe of bleven volharden. Die laatste groep mag geen naam hebben. Veel zwijgers bleven de publieke zaak dienen en keken vaak de andere kant op, als ze iets gevraagd werd. PARADOXAAL GENOEG voelen vooral de voormalige CPN'ers, die sinds 1990 wél iets hebben uitgelegd, zich het meest aangesproken door het verwijt van Bolkestein dat ze hadden kunnen weten dat het stalinisme op terreur was geschoeid en dat hun lidmaatschap van de partij dus niet kon worden recht gepraat. Waarom? Omdat ze, net als Bolkestein, dol zijn op discussiëren? Of was het de onuitgesproken consequentie van Bolkesteins verwijt - aan welke kant zou je hebben gestaan, áls Nederland 'socialistische sovjetrepubliek Holland' zou hebben geheten - die een gevoelige zenuw blootlegde? Juist zulke theoretische vragen zijn immers het meest onaangenaam. Ze refereren bovendien aan het nog steeds niet geluwde debat over 'goed en fout' in de enige bezetting die Nederland deze eeuw heeft meegemaakt. EN TOCH BEVREDIGT de discussie tot nu toe niet. Het ongemakkelijke aspect is niet gelegen in de verantwoording die Bolkestein vraagt. In een democratie moet iedere staatsburger, die de openbaarheid kiest, de moed hebben rekenschap af te leggen, al was het maar omdat er, anders dan in de Sovjet-Unie indertijd onder Stalin, geen fysieke straf op staat. Het onbevredigende schuilt er in dat de discussie van Bolkestein tot nu toe ook enigszins dienstbaar lijkt te zijn aan de contemporaine politiek, waarin volgens veel combattanten toch al zo weinig te beleven valt. Wie zonder enig idee van het verleden het debat nu zou volgen, zou de indruk kunnen hebben dat er nooit sprake is geweest van een Koude Oorlog die op gezette tijden zo angstaanjagend warm werd dat ook ook rechtgeaarde anti-communisten hier soms last kregen van trillende knieën en dus maar 'realpolitisch' de 'ontspanning' gingen zoeken, zelfs als dat ten koste ging van geestverwanten die daar het 'reëel bestaande socialisme' aan den lijve moesten ondervinden. Zo'n schoon geheugen zou vermoedelijk niet begrijpen waarom toenmalig minister van buitenlandse zaken Van der Stoel medio jaren zeventig bij links én rechts onder vuur lag omdat hij het had gewaagd in het communistische Praag op bezoek te gaan bij de Tsjechische dissident Jan Patocka. Een dergelijk onbeschreven blad zou er in Paradiso misschien pas na enige zelfstudie achter kunnen komen dat het tot de val van de Muur niet ging om de carrières van communisten en 'fellow-travellers' in de Nederlandse maatschappij, maar om tientallen en tientallen miljoenen burgers die het communisme niet hebben kunnen navertellen omdat ze in de concentratiekampen van de GoeLag waren vermoord. En wellicht zou hij of zij zich er uiteindelijk over verbazen dat deze slachtoffers anno 1998 met zo weinig compassie instrumenteel werden gemaakt. Met andere woorden, de Bolkestein-these heeft tot nu toe alleen de kleine en grote stupiditeiten in de polder blootgelegd. Dé vraag van de twintigste eeuw - hoe is het toch mogelijk geweest dat miljoenen zich hebben laten verleiden door totalitaire en terroristische regimes - is nog niet serieus onder de loep genomen. Dat kan ook niet in een rokerige zaal van Paradiso. Maar het is nog niet te laat.
|
NRC Webpagina's
17 JANUARI 1998
|
Bovenkant pagina |