Z A T E R D A G S B I J V O E G S E L
|
NIEUWSSELECTIE
|
Freischwebend
ELSBETH ETTY
Van de koppen en openingen in de Nederlandse kranten drong intussen weinig tot ons door en 's avonds, na de lessen, waren we meestal te laat voor het nieuws op televisie. Maar dinsdagavond zagen we op teletekst een nieuwtje dat een aantal van ons - radio-, tv- en krantenjournalisten - dermate opwond dat de Duitse collega's nieuwsgierig uitleg vroegen. Het betrof de mededeling, ontleend aan een vraaggesprek in HP/De Tijd, dat PvdA-fractievoorzitter Jacques Wallage over vier jaar zijn baan eraan wil geven en dan opteert voor het hoofdredacteurschap van een krant. Natuurlijk meteen hoofdredacteur. En mocht dat niet lukken, dan maar een eigen televisieprogramma ,,zodat die Witteman eindelijk eens echte concurrentie krijgt''. Het gezelschap, bestaande uit redelijk ervaren radio-, tv- en krantenmensen, reageerde enigszins gepikeerd: 'wat denkt-ie wel!'. Alsof iedereen die aandachtig de krant leest moeiteloos journalist kan worden en journalistiek niet echt een vak is. Tot ik HP/De Tijd onder ogen kreeg, nam ik Wallages ambitie niet helemaal serieus, maar uit de tekst van het vraaggesprek blijkt dat hij geen grapje had gemaakt en ook niet zomaar hardop had zitten dagdromen. Bovendien schijnt het niet de eerste keer te zijn dat Wallage uiting geeft aan zijn hoofdredactionele ambities. In Het Van Mierlo Syndroom. Personele Unies tussen politiek en journalistiek (1995) schrijft Piet Hagen, de hoofdredacteur van het vakblad De Journalist: 'Van Jacques Wallage is bekend dat hij wel eens heeft gelonkt naar een hoofdredacteurschap'. Hagen is overigens geen tegenstander van het grensverkeer tussen journalistiek en politiek, zolang dat verkeer maar in alle openlijkheid plaatsheeft. In mijn ogen is er een verschil tussen journalisten die de politiek in gaan (behalve Van Mierlo zijn er talloze andere voorbeelden van) en omgekeerd. Journalistiek is en blijft toch een ambacht en zeker een hoofdredacteur wordt geacht dat vak tot in de puntjes te beheersen. De meeste hoofdredacteuren zijn hun carrière dan ook begonnen met het maken van nieuwsberichten en koppen en hebben daarna met vallen en opstaan de andere facetten van het vak onder de knie gekregen. Is Wallage, die voor zover ik weet, geen journalistieke ervaring heeft, van plan om over vier jaar - hij is dan 55 - onder aan de ladder te beginnen met het verslaan van een brandje in Groningen? Natuurlijk niet, maar kennelijk is hij van mening dat het hoofdredacteurschap van een krant in wezen een managersfunctie is die daarom door iedereen met voldoende maatschappelijke en/of bestuurlijke ervaring kan worden ingevuld. Ik vrees dat het aanstellen van pure managers aan het hoofd van nieuwsmedia het einde zou inluiden van de in de Nederlandse journalistiek verworven scheiding tussen zakelijk beleid en redactionele inhoud. Afgezien van de kwaliteiten waarover Wallage in ruime mate beschikt (hij steekt in elk geval met kop en schouders uit boven de hijgerige mannetjes in de PvdA-fractie die zijn positie ter discussie stellen) zie ik nog een bezwaar tegen zijn open sollicitatie. Sedert de ontzuiling bestaat er in de serieuze journalistiek een communis opinio dat een hoofdredacteur een politiek onafhankelijke figuur dient te zijn. Wallage zou, hij vertelt het zelf met trots, altijd in de eerste plaats partijman willen blijven. Over zijn succes als fractievoorzitter van de PvdA zegt hij in HP/D e Tijd: 'Bij mij scoort competentie hoog, maar wat vaak hoger scoort, is dat ze (de mensen) me als echte PvdA'er zien. Dat klopt. Dat ben ik, meer dan wat dan ook'. Ik zou zeggen: houden zo, Wallage, maar bedenk dat Het Vrije Volk is opgeheven. Het fenomeen van partijkranten of van politieke hoofdredacteuren die met één been in de journalistiek en met één been in de politiek staan is, ook volgens Piet Hagen in Het Van Mierlo Syndroom, voorgoed voorbij. Dat journalisten of opiniërende publicisten onafhankelijk horen te zijn - op mijn cursus heet dat deftig freischwebende Intelligenz - impliceert niet dat ze geen stelling mogen nemen, maar wel dat ze niet dienstbaar zijn aan een beweging, een partij, een ideologie, de markt, de kerk, het bedrijfsleven. Niet apolitiek of antipolitiek, maar wel politiek ongebonden. Dit brengt me op de vraag - maar daarmee dwaal ik wel erg ver af van Wallages journalistieke ambities - wat de rol is geweest van de journalistiek in de affaire-Dreyfus. Deze week (13 januari) was het namelijk precies honderd jaar geleden dat Emile Zola in het progressieve blad L'Aurore zijn J'accuse ...! schreef, een open brief aan de Franse president om de laster tegen Dreyfus te weerleggen. En jawel, het katholieke blad La Croix heeft na honderd jaar zijn excuses gemaakt aan de joden in Frankrijk wegens de antisemitische hetze en de ophitsing waarmee het indertijd de kolommen vulde. Trouwens, de katholieke pers in Nederland kon er ook wat van. 'Dreyfus is met de dochter van een joodse diamanthandelaar gestrouwd en leefde zeer weelderig', schreef de Maasbode op 4 november 1894. 'Hij is afkomstig uit Mulhausen, waar zijn familie nog woont. Het is dus Frankrijks eigen schuld dat het bedrogen en verraden wordt. Wat doet het Duitse joden in zijn dienst te nemen.' (Het citaat komt uit een onlangs verschenen publicatie van studenten aan de School voor de Journalistiek en de vakgroep geschiedenis van de Universiteit Utrecht.) Minder vijandig was de liberale pers, hoewel de Nieuwe Rotterdamsche Courant op 25 december 1894 aantekende dat Dreyfus zonder twijfel schuldig was aan landverraad. 'Wie zal het nog durven betwijfelen, nu met eenparigheid van stemmen het vonnis geveld is'. Freischwebende Intelligenz was van al die partijdige en in politieke propagandacampagnes verwikkelde kranten niet het handelsmerk. Daar moest een Zola aan te pas komen.
|
NRC Webpagina's
17 JANUARI 1998
|
Bovenkant pagina |