M E D I A
|
NIEUWSSELECTIE
|
De boodschap van de dichter
Door MARJOLEINE DE VOS
Zo is Geert Buelens in zijn stuk 'Tegen de zelfgenoegzaamheid van de poëzie' een zeker gelijk niet te ontzeggen, al overdrijft hij wel een beetje for the sake of argument. Hij heeft zich voorgenomen nu eens echt te antwoorden op degenen die de poëzie aanvallen als een overleefd, wereldvreemd, zoetig genre. Hij wil niet flauw zijn en met Lucebert terugzeggen 'Alles van waarde is weerloos', niet omdat hij het daar niet mee eens is, maar omdat die regel gemakkelijk een interessante discussie voorkomt. ,,Iedere relativering van de Zachte Zekerheden van de dichter (het belang van het instinctieve en het emotionele, de aandacht voor het kleine en het kwetsbare, voor wat verloren dreigt te gaan...) kan hooghartig worden afgedaan met de altijd raak treffende Lucebertregel (-)'' Eigenlijk vindt Buelens de poëzie te braaf, en met 'de' poëzie duidt hij zoiets enorms aan als 'zowat de hele Poetry International-school (-) van Amichai tot Milosz, van Breytenbach tot Holub'. Nu wist ik niet dat dat een 'school' was en eerlijk gezegd houd ik enorm van allerlei dichters uit die 'school' met hun precisie, bedachtzaamheid, redelijkheid, aandacht voor het kleine, hun 'veilige' (dixit Buelens) engagement. Maar toch moet toegegeven worden dat wat Buelens zegt, dat het een soort poëzie is die een neiging vertoont tot zelfgenoegzaamheid, een soort die geschreven lijkt te zijn door dichters die zelf altijd vanaf een afstand toekijken en altijd vanaf de goede kant, wel een zekere waarheid bevat. Aan de andere kant gaat zo in het groot gezegd bijna alles wel een zekere waarheid bevatten. Eigenlijk vecht Buelens enigszins tegen een denkbeeldige vijand. Hij haalt een essay van Seamus Heaney aan, een schitterend essay over 'Last things in the poetry of W.B. Yeats and Philip Larkin'. In dat essay citeert Heaney het nietsontziende doodsgedicht van Philip Larkin 'Aubade' waarin de dichter het zegt zoals hij het voelt: dood is dood en dan is er niets meer. 'The sure extinction that we travel to/ And shall be lost in always. Not to be here,/ Not to be anywhere,/ And soon; nothing more terrible, nothing more true.' Dat kan toch moeilijk een gedicht worden genoemd van een zachtmoedig tevreden dichter vol veilige spiritualiteit. Maar Heaney citeert in zijn essay ook de verontwaardigde reactie van Nobelprijswinnaar Ceslav Milosz op dit gedicht, en díe reactie beschouwt Buelens vervolgens als exemplarisch voor de heersende poëtische houding, niet het gedicht van Larkin. Neemt niet weg dat er een en ander aan interessants overhoop wordt gehaald in dit stuk en dat het vanuit een frisse (zelf)kritische houding is geschreven die de lezer ook prikkelt tot overwegingen over wat er nu eigenlijk verwacht mag en moet worden van poëzie. Samen met mede Yang-redacteur Jürgen Pieters interviewt Buelens nog de Amerikaanse dichter Michael Palmer, een van de dichters van wie hij poëzie verwacht 'die haar eigen onrust, onzekerheid en ideologische geladenheid cultiveert' om maar een paar van de vele verwachtingen te noemen die hij van een nieuwe, eigentijdse poezie heeft. Dat gesprek is iets minder interessant dan beloofd omdat dichter en interviewers elkaar vaak wat al te goed begrijpen en het dus niet nodig vinden toelichtingen en uitwerkingen te geven voor een publiek dat misschien wat minder op dezelfde lijn zit. Grappig genoeg spreekt Palmer juist over de dichters van Poetry International als over 'een internationale gemeenschap die kan functioneren als een soort van tegenwicht voor de nationalistische en kapitalistische tendensen die overal de kop op steken'. Ik weet niet of hij dat wel had mogen zeggen van zijn interviewer.
Yang 33/3. Uitg. Manteau, prijs f 19,- Verschijnt vier maal per jaar.
|
NRC Webpagina's
1 DECEMBER 1997
|
Bovenkant pagina |