M E D I A
|
NIEUWSSELECTIE
|
Journalistiek schendt privacy rampslachtoffers
René Hagenouw, Han Boxma en Ruth van der Pol
Mensen die bij een dergelijk grootschalig ongeluk betrokken zijn geweest hebben afgrijselijke dingen meegemaakt. Behalve het ongeluk zelf, hebben ze vaak mede-reizigers zien overlijden. Ze zijn vaak zwaar gewond en de directe hulpverlening ter plaatse is meestal chaotisch. Het duurt ook vrij lang voordat ze afgevoerd kunnen worden naar een ziekenhuis of opvanggelegenheid. De geestelijke ontreddering die dit veroorzaakt, is niet te onderschatten. Belangrijk kenmerk van overlevenden na een ramp is hun verlies van de controle op de eigen situatie, van hun eigen gevoel en hun eigen oordeel. Ook al lijkt iemand na een ramp nuchter en zakelijk, dan nog kan het zijn dat hij niet alle konsekwenties van wat hij zegt of doet kan overzien. Na een ramp is er vrijwel altijd een slechte concentatie, een neiging tot zwart/witdenken, en zijn er geringe mogelijkheden tot afstand nemen en tot zelfreflectie. Er is sprake van heftige emoties of er is geen emotie. In een dergelijke situatie zijn mensen zeer gevoelig voor aandacht en soms gemakkelijk beïnvloedbaar. Wij menen dat slachtoffers van rampen een absoluut recht op privacy hebben. In hun ontreddering zijn ze absoluut niet in staat hun eigen belangen te verdedigen. Wij zijn het eens met degeen die zei dat de rechten die een patient in een ziekenhuis heeft, onverkort gelden als hij of zij in een buitenlands ziekenhuis ligt, dan wel daarheen vervoerd gaat worden. Dat betekent geen beperking van de vrije nieuwsgaring. Iedere journalist is welkom om verslag te doen van gebeurtenissen. Maar dat recht houdt op waar het recht van het slachtoffer begint: bij zijn of haar privacy. Wij hebben als hulpverleners vaak van slachtoffers te horen gekregen dat we tekortschieten in onze taak hen te beschermen tegenover de pers. Bijvoorbeeld tegenover journalisten die 's nachts een ziekenhuis binnendringen, aan hotelkamers kloppen of die opbellen, en soms zelfs onder valse voorwendselen of toezeggingen aan slachtoffers een verhaal trachten te ontlokken. Laroes doet in zijn artikel over het werk van de journalist dan ook een aantal uitspraken die hier niet onweersproken kunnen blijven. De discussie over de kwaliteit van de hulpverlening na de Hercules-ramp in Eindhoven, zo stelt hij, was wellicht eerder gevoerd als journalisten toen hun waarnemingen hadden kunnen doen. Hier maakt Laroes geen onderscheid tussen de bescherming van de privacy van slachtoffers en de verslaglegging van de gebeurtenissen. Iets anders is dat ook hulpverleners recht hebben op privacy. Het is hun goed recht in afzondering te willen opereren. Ook in ziekenhuizen worden slechts televisie-opnames gemaakt met inachtneming van de bescherming van privacy van alle betrokken personen en organisatie. Verder stelt Laroes dat het voor slachtoffers en nabestaanden niet altijd goed is om geïsoleerd te worden. Hun optreden naar buiten hoeft niet overgenomen te worden door een hulpverlener. Dat laatste is zeker waar. Maar of het eerste waar is, is pas later te zeggen. Slachtoffers moeten zeker niet geïsoleerd worden van hun familie en vrienden. Ze zijn echter meestal zó ontredderd, dat ze impulsief aan derden, bijvoorbeeld journalisten, gemakkelijk dingen zeggen waar ze later niet achter kunnen staan. Dat slachtoffers hun ervaringen willen formuleren ter ordening en verwerking is waar, maar dat moeten ze kunnen doen met hun naasten, en niet met de pers. Wat schrijft Laroes nog meer? Journalisten hebben afspraken over wat ze wel en niet kunnen tonen en ze zijn zeer wel in staat zelf na te denken en normen te formuleren. Wij hebben tijdens onze werkzaamheden telkens weer moeten constateren dat de belangstelling van de pers voor de feitelijke gebeurtenissen slechts aanwezig is zolang er geen menselijk leed filmbaar of fotografeerbaar is. Zo gauw een nabestaande of slachtoffer in zicht komt, worden alle afspraken die gemaakt zijn over privacy geschonden. Het is ons ook nooit opgevallen dat de publieke omroep, waartoe Laroes behoort, zich daarin terughoudender opstelt dan de rest. Er is in Nederland een onverzadigbare markt in andermans leed; dat is iedere avond op de televisie te zien. Telkens weer worden wij getroffen doordat de journalistiek meer aandacht voor menselijk leed heeft dan voor de verslaggeving van feiten. Het is de plicht van de journalistiek om kritisch verslag te doen van alle gebeurtenissen. Maar dat heeft niets te maken met de exploitatie van andermans leed.
René Hagenouw (anesthesioloog), Han Boxma (chirurg) en Ruth van der Pol (psychiater) waren als hulpverlener betrokken bij de vliegramp in Faro en de busrampen in Lyon, Katowice, Regensburg, Winterberg en Thionville.
|
NRC Webpagina's
7 AUGUSTUS 1997
|
Bovenkant pagina |