R A D I O & T E L E V I S I E
|
NIEUWSSELECTIE Televisie
|
O O G I N O O G :
Een saai uurtje Nederlandse literatuur
FRITS ABRAHAMS
De NPS had er een uurtje zendtijd voor vrijgemaakt. Als je de liefde voor het boek voorgoed wil fnuiken, moet je de NPS in de arm nemen. Ze hebben er een feilloos instinct voor het creëren van wurgende verveling. Gisteren lieten ze Maartje van Weegen oeverloos kwekkebekken met een bibliothecaris, een studente en een docent - drie bovenste beste mensen, maar ik kreeg geen moment het gevoel dat hun oordeel over de genomineerde boeken interessanter was dan dat van het leesclubje uit een willekeurige wijkbibliotheek. Jos: ,,De Moor geeft een te lief beeld van de zigeuners.'' Olga: ,,Het is niet doorleefd.'' Ferry: ,,Ik ben het niet met Jos eens, dit is juist de sterke kant van het boek.'' Drie kwartier lang. Tegen het einde begon ik plannen te maken voor een nationale boekverbranding, te beginnen bij mijn eigen boekenkast. De BBC laat aan de toekenning van de Booker Prize altijd een scherp debat voorafgaan tussen drie kenners. Daarin worden nieren geproefd, boeken begraven, reputaties vermorzeld. Als de kruitdampen zijn opgetrokken, wordt nog snel even dat prijsje uitgereikt. Zo hoort het. Waarom kunnen we zoiets in Nederland niet arrangeren? Misschien houden we wel te weinig van literatuur. Wat dat betreft gaven de schrijvers zélf gisteren niet het beste voorbeeld. Sommigen verklaarden tegenover de NPS-interviewer dat ze dit jaar nog geen fictie hadden gelezen. ,,Ik lees nu liever non-fictie'', zei Van der Heijden. ,,Dat heb ik ook'', zei De Moor, ,,ik begin niet zo makkelijk meer aan een boek.'' Claus had de andere genomineerden niet gelezen, zijn bescheidenheid na zijn bekroning (,,Ik vond mijn boek het schamelst'') was dan ook aan de valse kant. Trouwens, dat valt me de laatste jaren steeds vaker op: de onwil - al dan niet geveinsd - van Nederlandse auteurs om kennis te nemen van de boeken van Nederlandse collega's. De Nederlandse literatuur lijkt een verzamelplaats van autisten die liever niet aan elkaars bestaan herinnerd willen worden. Uitspraken over elkaars werk lees of hoor je zelden. Als je een Nederlandse schrijver in verwarring wilt brengen, moet je hem meteen recht op de man af vragen: ,,Wat vond u eigenlijk van het laatste boek van Mulisch?'' Als ze er iets over willen zeggen - meestal nogal schamper - moet het off the record blijven. Het is ook de handicap van Zeemans discussieprogramma bij de VPRO over boeken: het zijn meestal niet-schrijvers die oordelen over de Nederlandse boeken. Iemand als Stephan Sanders, een vast panellid, is in geen velden of wegen te bekennen als een Nederlands boek moet worden beoordeeld. Met alle respect voor Van Rossem & Co, maar hoe spannend zou het wel niet zijn: een panel met J.J. Voskuil, Gerrit Komrij en Arnon Grunberg over 'het laatste boek van Mulisch'. Dát zou nog eens wat straatrumoer geven in de Nederlandse literatuur. Hoe denken Nederlandse schrijvers bijvoorbeeld over het opzienbarende fenomeen van Voskuils cyclus Het Bureau? Ik kan me niet één openbare uitspraak van een collega herinneren. Vorige week werd het derde deel nogal gekraakt in Zeemans uitzending: door Zeeman zelf (die ook weinig met Grunberg bleek op te hebben: ,,Een grote bakkerij van anekdotes''), door Hugo Bousset, Xandra Schutte en Aleid Truijens. Competente critici, mag ik aannemen, maar ik zou er toch liever een paar schrijvers bij hebben. Zoals ik ook, als ik me deze ordinaire vergelijking mag veroorloven, liever Cruijff dan Frans Snoeks hoor oordelen over Ronald de Boer.
Goeroe's en managers
MAARTEN SCHINKEL
Goeroes zijn er te over in de Teleac-serie en het bijbehorende boek, beide van de hand van Starren, die in het dagelijks leven directievoorzitter is van De Baak, het management-opleidingscentrum van de werkgeversorganisatie VNO-NCW. Hoewel de management-theorie gelijk op is gegaan met de ontwikkeling van het georganiseerde bedrijfsleven in deze eeuw, heeft het denken over management pas in de jaren tachtig brede populariteit gewonnen. Ondernemen was, na te zijn verguisd in de jaren zeventig, niet langer een vies woord. Het beroep van manager professionaliseerde sterk, en daarmee ook de management-leer. De bulk van de bijbehorende goeroe's is zelf een produkt van de jaren tachtig, waarin onderneming en management druk bezig waren zichzelf opnieuw te definiëren. Veel van de recente revoluties in het management-denken stammen van het vorige decennium, en zijn grootschalig toegepast tijdens de bezinning die in het bedrijfsleven om zich heen greep toen eerst in de Verenigde Staten en daarna in Europa en Japan een nieuwe periode van herstructureringen in het bedrijfsleven aanbrak. Ondernemingen zijn sindsdien druk bezig geweest zichzelf te reinventen op zoek naar excellence, gingen door outsourcing terug naar hun core-business en werden lean and mean door tussenliggende management-lagen te delayeren. De financiële specialist, lang de typische tweede man in het concern, schopte het in veel bedrijven tot de top. De strategen en visionairen die vroeger binnen de onderneming huisden, keerden terug als externe consultants. Of als goeroe. Het bij Grootmeesters in management horende boek is een degelijk en toegankelijk overzicht van de management-theorie in deze eeuw. Van de grondlegger van de moderne produktiemethode Frederick Taylor in het begin van de eeuw, tot Joseph Juran die kwaliteitsmanagement verhief tot een nieuwe mode in Japan en daarna in het westen. Van de strateeg Michael Porter tot leiderschaps-grootmeester Manfred Kets de Vries, en van organisatie-architecte Rosabeth Moss-Kanter tot de jaren-tachtig-visionair Tom Peters. De bij het boek horende televisie-serie oogt beduidend minder professioneel, maar televisie en economie zullen wel nooit echt van elkaar gaan houden. De tijd is te krap om diep genoeg te gaan, en de verplichting om te visualiseren domineert. Het resultaat is een overmaat aan beeld dat weinig van doen heeft met het onderwerp, inkijkjes in bedrijven die wel de zichtbare bedrijvigheid zelf, maar niet het management-proces weergeven, afgewisseld door talking-heads. Starren komt daarbij zelf wel érg vaak in beeld. Niet alleen als presentator maar ook, op z'n Simon-van-Collems, als interviewer. De gedachte aan Van Collem, de goeroes uit de jaren tachtig - en de achtergrondmuzak van Vangelis - zijn niet de voornaamste reden waarom Grootmeesters in Management wat gedateerd aandoet. Belangrijker is dat tijdgeest in het bedrijfsleven zich juist nu lijkt te bewegen van inkrimpen en bezuinigen naar expanderen en investeren. De defensieve manager raakt uit, de offensieve ondernemer in. Met het ontluikende zelfvertouwen heeft de behoefte aan goeroe's die ons de weg moeten wijzen, zijn langste tijd hopelijk gehad. Grootmeesters in management, Teleac, Ned.2, 22.45-23.15u.
The Public Eye
BIANCA STIGTER
De Amerikaanse regisseur Howard Franklin maakte in 1992 een film over Weegee. Als in elke speelfilm over een kunstenaar lag het gevaar op de loer dat The Public Eye eerder over Weegee's leven dan over zijn werk zou gaan; terwijl dat werk toch het interessantste aan hem is - Picasso is niet de enige man met veel vrouwen. Franklin ging dit gevaar niet uit de weg; hij gaf Weegee zelfs een fictief leven, dat ongetwijfeld sensationeler was dan zijn echte leven. Franklins Bernstein, alias Bernzy, fanatiek gespeeld door Joe Pesci, hoeft niet met zijn collega's te wachten voor de nachtclub die gangsters en andere celebreties frequenteren. Hij mag naar binnen, om verzeild te raken in een taaie, stroperig gefotografeerde film noir. Voordeel van de onnozele plot is dat hij onnozel blijft. Tijdens de shoot out in een Italiaans restaurant slaagt Franklin er juist daardoor in de kijker met de fotograaf mee te laten kijken. Wie er sterft en waarom zal hem dan een zorg zijn, dat er gestorven, gevallen en gebloed wordt, en hoe, is voor even belangrijker. The Public Eye. (Howard Franklin, VS, 1992). BBC1, 0.55-2.30u.
|
NRC Webpagina's
13 MEI 1997
|
Bovenkant pagina |