U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
    R A D I O  &   T E L E V I S I E  
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORTE BERICHTEN  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  
S e l e c t i e


Televisie

Films op tv

Radio

O O G   I N   O O G :
Twee parels uit de tv-kraan

DOOR FRITS ABRAHAMS
De televisie is een kraan die altijd maar stroomt en stroomt en waaruit veel smurrie en roestwater komt, maar op onverwachte momenten ook de wonderlijkste parels.

Ik val op zaterdagmiddag in Urbania, een stadstriptiek, wat een heel aardige NPS-serie blijkt te zijn over 'boeiende persoonlijkheden' in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Er verschijnt een elegante vrouw in beeld die van Duitse, adellijke afkomst is. Moeder van vier kinderen, inmiddels 'extreem gescheiden' en met haar kinderen woonachtig op twee kamers. Vroeger woonde ze met haar gezin in een riant huis in Amsterdam-Zuid.

Zij schildert, maar kan daar niet van leven. Van de bijstand wil ze niet afhankelijk zijn, reden waarom ze een baan in de thuishulp heeft aangenomen.

Volgende beeld: we zien haar in de weer met de hoogbejaarde meneer Wijnschenk, die elke dag gewassen moet worden. Daar had de vrouw aanvankelijk erg tegenop gezien, want zij spreekt met een duidelijk Duits accent en meneer Wijnschenk heeft in een Duits vernietigingskamp gezeten, waar hij de gaskamers moest schoonhouden.

Zou hij haar wel willen accepteren? Ze was er maar meteen over begonnen. Meneer Wijnschenk had geen bezwaar gehad. De afgelopen anderhalf jaar liet hij zich geduldig door haar wassen. Inmiddels is hij een ernstig ziek man, hij zit doodmoe en somber op een stoel, in afwachting van zijn wasbeurt. Aan gewassen worden heeft hij geen hekel, zegt hij, maar wél aan de douche. ,,Want ik weet nog dat daar geen water uit kwam, maar gas.''

De Duitse vrouw en meneer Wijnschenk hebben een werkbaar compromis gevonden: er wordt wel gedoucht, maar hij houdt de kop van de douche vast.

Laatste shot: de tekst dat David Wijnschenk in december vorig jaar is overleden.

Het was alsof je de twintigste eeuw in een filmpje van tien minuten zag samengevat.

Er was dit weekeinde op de tv ook tijd voor gewone literatuur: in De Plantage had Hanneke Groenteman het eerste tv-interview met J.J. Voskuil, de schrijver van Bij nader inzien en de romancyclus Het Bureau.

Ik had me verheugd op dit interview, want ik houd van het werk van Voskuil, die ik als een groot schrijver beschouw. Het is met de ontvangst van zijn boeken vreemd gegaan. De kwaliteit van Bij nader inzien werd ruim dertig jaar geleden - ook door veel critici - onvoldoende opgemerkt, het boek kwam ten slotte in de ramsj terecht. Pas met het verschijnen van Het Bureau begint het tot de literaire wereld door te dringen, dat er op kousenvoeten een auteur de Nederlandse literatuur is binnengeslopen die een plaats verdient temidden van de groten.

Voskuil ontving Hanneke Groenteman en haar ploeg thuis. ,,In de studio met al die mensen en muziek zou ik me heel ongelukkig hebben gevoeld'', excuseerde hij zich.

Het werd een gedenkwaardig interview, door Groenteman met tactvolle meesterhand geleid. Voskuil kwam erin naar voren zoals we hem (,,U mag Maarten Koning en Voskuil door elkaar halen'') uit zijn boeken kennen: een schuchtere man van weinig woorden die het schrijven nooit als een beroep heeft beschouwd, maar als een vorm van therapie. ,,Ik ben gaan schrijven om te weten wie ik was.''

,,Hij is nu rustiger geworden'', zei zijn vrouw. Voskuil: ,,Je hebt niets te verbergen, je begrijpt het beter. Dat kunnen ze mij niet meer afnemen. Als ik boven kom, laat ik Het Bureau lezen.''

Groenteman had de handicap dat Voskuil al meermalen uitvoerig is geïnterviewd. De moeizame relatie met zijn vader, de vergeefse illusies over vriendschap, de bronnen waaruit hij put - het is al vaker door hem toegelicht. Voor mij zat de meerwaarde van dit interview daarom vooral in de aanwezigheid van mevrouw Voskuil ('Nicolien' in de boeken) die halverwege door Groenteman aan tafel werd genood.

,,Daar overvalt u me mee'', zei ze, maar tot mijn niet geringe verbazing schoof ze zonder morren aan. Ze bleek een vriendelijke dame te zijn, in sociaal opzicht aanzienlijk vaardiger dan haar man - wat voor mij na de boeken enigszins als een verrassing kwam. ,,Ik hoor vreselijke oordelen over Nicolien'', zei ze, ,,maar ik vind haar niet verschrikkelijk.''

De morele zuiverheid, op het calvinistische af, die Voskuil haar in zijn boeken toedicht, bleek niet overdreven. ,,Ik was bang dat wij door zijn werk teveel geld zouden hebben'', zei ze. ,,Een boterham met kaas vond ik genoeg. Mijn ouders waren heel arm, ik vond het een schande om meer te verdienen dan mijn vader.''

De boeken hadden haar geleerd dat haar man het (''vooral op die congressen'') moeilijker heeft gehad dan zij ooit heeft kunnen weten. Waar literatuur al niet goed voor is.

T V   V O O R A F :


'Die handen konden dansen'

DOOR HENK VAN GELDER
Een adolescent met een gitaar was hij, in een tv-programma uit 1957, die zijn verlegenheid verdrong en zijn best deed zo charmant mogelijk een luisterliedje te zingen. Ontroerende beelden zijn dat, zorgvuldig gebruikt in de documentaire over Jacques Brel, die vanavond wordt uitgezonden in Het uur van de wolf - juist omdat ze zo contrasteren met de gedreven, bijna demonische zanger die hij een paar jaar later zou worden. Een gereserveerde jongen was hij, zegt zijn broer Pierre, die datgene zong wat hij niet kon zeggen. En wat hij zong, zong hij telkens alsof het de eerste en de enige keer was, alsof hij het nooit eerder had gezongen en het ook nooit meer met zoveel overtuigingskracht zou kunnen overdoen.

La vie mille temps is een uit 1993 daterende documentaire van de culturele zender La Sept, gemaakt door Claude-Jean Philippe en genoemd naar het razende walsje dat - in stukken geknipt - de verbinding vormt tussen de interviews met tijdgenoten en de schitterende archiefbeelden. Het moet een mer boire zijn geweest, waaruit Philippe te kiezen had, maar het is het mooiste van het mooiste: de vele vraaggesprekken in zwart-wit, waarin Brel altijd zo oprecht mogelijk lijkt te zijn, de tv- en concertopnamen en de reportage-fragmenten waarin we hem op tournee zien en in de platenstudio.

Behalve broer Pierre komen verder ook de chansonnières Patachou en Juliette Gréco aan het woord, en de copains met wie Brel jarenlang werkte: zijn pianist Gérard Jouannest, die ook als co-componist van diverse chansons te boek staat, zijn orkestleider François Rauber en zijn accordeonist Jean Corti. Ze prijzen hem, ze vertellen hoe hij werkte en hoe hij hechtte aan de gezelligheid van een mannenclubje op reis, en ze proberen zijn talent onder woorden te brengen. Die handen van hem, zegt Gréco nog nagenietend - die immense handen, die konden dansen. En als geen ander wist hij zijn onderwerpen tot leven te brengen, zegt Patachou - als hij over le plat pays zong of over le port d'Amsterdam, dan ws je daar, dan zag je dat voor je.

Jacques Brel stierf in 1978 aan kanker. Kort daarvoor had hij zich nog de longen uit het lijf gezongen in de musical l'Homme de La Mancha, waarin hij zich met volle overgave vereenzelvigde met Don Quichot. Daarna maakte hij nog één langspeelplaat. Het laatste nummer op kant twee, Les Marquises, was ook het allerlaatste nummer dat hij zong, en hij zong het volgens Rauber in één keer goed. Daarna verliet hij de studio.

Het uur van de wolf: La vie mille temps. Ned.3, 23.07-0.07u.

NRC Webpagina's
13 JANUARI 1997


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)