Geschiedenis & achtergronden
'Vrede handhaven' is een moderne illusie
Jonathan Eyal
Nu de Verenigde Staten eindelijk troepen en
materieel hebben toegezegd, kan de militaire operatie in Zaïre
weldra serieus beginnen. De aard van het ingrijpen, waarover langdurig
en verwoed is onderhandeld, is slechts het eerste dilemma waarvoor het
Westen zich in Afrika geplaatst ziet. De aanpak van de crisis in
Zaïre is een klassieke illustratie van wat het Westen heeft geleerd
- en in laatste instantie niet heeft geleerd - van eerdere interventies.
Anders dan destijds in Somalië zal niemand dit keer proberen staten
die van binnen uit zijn bezweken of dreigen te bezwijken in stand te
houden. Hoewel de Franse regering binnenskamers praat met president
Mobutu van Zaïre en de Amerikanen in het geheim overleggen met de
Rwandese regering en verspreide groepen rebellerende Tutsi's, zijn alle
Westerse regeringen het erover eens dat niemand de integriteit van de
betrokken staten hoeft te handhaven.
Bovendien doet het Westen, anders dan in Joegoslavië - waar het
probeerde aangrenzende Balkanlanden buiten het conflict te houden - hier
juist zijn best om andere Afrikaanse landen erbij te betrekken. De
interventiemacht die nu naar Zaïre gaat, verwacht er over hooguit
vier maanden weer weg te zijn, nadat landen als Zuid-Afrika en misschien
Tanzania, de tijd hebben gehad om zelf troepen te trainen en uit te
rusten die de operatie dan kunnen overnemen.
Dit keer, en dat is wel zo belangrijk, heeft het Westen eerst uitgezocht
welke landen zouden kunnen bijdragen aan een interventie
vóórdat de operatie door een VN-resolutie was
gesanctioneerd, in plaats van daarna. Van het soort spel dat met
rampzalige gevolgen is gespeeld in Somalië en Joegoslavië, is
nu dan ook geen sprake. De Veiligheidsraad is gevraagd een actie van een
overeengekomen omvang en duur goed te keuren; de raad hoefde alleen maar
een beslissing te fiatteren die elders al genomen was.
Helaas is dat echter het enige positieve dat er te melden valt over de
geplande interventie in Zaïre, want op vrijwel elk ander punt lijkt
de actie gewaagd - goed bedoeld, maar onvermijdelijk verward.
De militaire planologen gaan op het ogenblik uit van de veronderstelling
dat zij zelf kunnen bepalen in hoeverre ze zich in het conflict laten
betrekken. Bezit nemen van één vliegveld, corridors voor
voedseltransport openen en humanitaire konvooien escorteren, dat lijkt
het enige, eenvoudige doel.
Maar die eenvoud is bedrieglijk. De Zaïrese regering hoopt
kennelijk dat een internationale militaire aanwezigheid haar gezag over
het land zal herstellen. Dat kan, maar alleen als de vluchtelingenkampen
worden opgedoekt.
En dat hangt weer af van Rwanda, dat er geen belang bij heeft de
vluchtelingen op te nemen, aangezien sommigen van de Hutu's die nu op
Zaïrees grondgebied wegkwijnen verantwoordelijkheid dragen voor de
bloedbaden die honderdduizenden Rwandezen het leven hebben gekost. Ergo:
het Zaïrese regime juicht de aanwezigheid van een internationale
troepenmacht toe, omdat het hoopt zo van de Hutu's af te komen.
De Rwandese regering doet hetzelfde in de veronderstelling dat daar
niets van terechtkomt. Wellicht krijgen beide een beetje gelijk: een
internationale troepenmacht die sommige kampen laat bestaan, maar op een
of andere manier ook een bufferzone tussen Zaïre en Rwanda instelt.
En zodra die troepenmacht verdwijnt, zal het geweld onherroepelijk
opnieuw beginnen.
In moderne conflicten is 'vrede handhaven' een illusie, want juist de
aanwezigheid van internationale troepen wordt door alle betrokkenen
gebruikt om dezelfde oorlog met andere middelen voort te zetten. Hoewel
geen Westerse regering dit graag zal toegeven, reiken de lessen uit de
actuele crisis nog verder.
Het debat binnen de Europese Unie over de vorming van een
gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is steeds
voornamelijk gegaan over vragen als stemmenweging, wie er beslist over
het gebruik van geweld en hoeveel landen er nodig zijn om zo'n actie te
blokkeren.
De realiteit is echter dat niemand heeft getracht Frankrijk te
weerhouden van een interventie in Zaïre. Toch bood niemand -
behalve aanvankelijk Spanje - aan om met zo'n actie mee te doen, en de
Britten stelden pas troepen ter beschikking nadat de Amerikanen hadden
besloten eraan deel te nemen. Ook al waren de Europeanen het eens
geworden over inzet van hun troepen, dan nog was Amerikaanse logistieke
steun onmisbaar geweest.
Kortom, de veiligheidsdiscussie in Europa betreft niet zozeer de
besluitvorming over militair optreden als wel puur militair vermogen. De
Europeanen beschikken niet over de middelen voor een dergelijke
operatie, en voorlopig blijft dat waarschijnlijk zo.
Daarnaast wijzen de rampzalige gebeurtenissen in Zaïre, Rwanda en
Burundi uit, dat geen enkel land bereid is zich in te spannen om
uitbarsting van een conflict te voorkomen. Treurig maar waar: het moest
zover komen dat de landen in het Grote-Merengebied ineenstortten voordat
er Westerse hulp kwam.
Alle pogingen om crises te voorkomen gaan ervan uit dat het eigenlijk
gaat om een zo vroeg mogelijke signalering. Onzin: de huidige crisis was
volstrekt voorspelbaar. Al een jaar lang was er een internationaal
tribunaal dat de genocide in Rwanda moest onderzoeken, ten dele om
Hutu's die geen schuld droegen aan misdaden te laten terugkeren naar hun
land. Er gebeurde echter vrijwel niets, en de Nederlandse regering, die
de meerderheid van de politiemensen voor deze justitiële operatie
leverde, was en bleef de enige die het tribunaal serieus nam. Een kans
om de Rwandese regering ervan te overtuigen dat hun gevluchte Hutu's
veilig konden terugkeren, bleef zo onbenut, met gevolgen die volstrekt
voorspelbaar hadden moeten zijn.
Bovendien hebben tal van hulporganisaties, zoals het hoog in aanzien
staande Artsen Zonder Grenzen, zich uit de Zaïrese kampen
teruggetrokken toen ze beseften dat ze werden gebruikt door criminele
benden die een nieuwe oorlog voorbereidden, terwijl de internationale
gemeenschap hun burgers voedde. Maar nog altijd werd er niets
ondernomen. De conclusie is derhalve onvermijdelijk: vroegtijdige
signalering van een dreigende crisis is niet wat thans in de wereld
ontbreekt.
De actuele conflicten ontstaan ofwel doordat bestaande staten
uiteenvallen ofwel doordat zij van binnen uit worden gedestabiliseerd
met andere middelen dan een regelrechte invasie. Alle bestaande
internationale veiligheidsmechanismen gaan echter nog steeds uit van een
wereld waar regeringen gezag uitoefenen over hun grondgebied en waar
inmenging in hun binnenlandse aangelegenheden wordt beschouwd als de
uitzondering en niet de regel.
Het is niet eenvoudig het moment te bepalen waarop men een bestaand
centraal gezag gaat negeren en in onderhandeling treedt met de
feitelijke leiders in een oorlog. In de praktijk komen regeringen altijd
in de verleiding om met bestaande gezagsdragers te gaan praten, ten dele
omdat die bekende entiteiten vertegenwoordigen, en ten dele omdat het
té snel opgeven van het centrale gezag in een land de
desintegratie die iedereen wil voorkomen juist in de hand werkt. De hele
wereld behandelt president Mobutu nog steeds als de leider van
Zaïre, ondanks alle aanwijzingen dat hij het minst in te brengen
heeft in het lopende conflict.
Voorstanders van conflictpreventie gaan er meestal van uit dat
instelling van speciaal voor dit doel geschikte organen de oplossing
biedt. De waarheid is echter dat geen enkel preventiecentrum, hoe goed
georganiseerd en ruim gefinancierd ook (en beide ontbreken in Afrika)
ooit een antwoord kan geven op de vraag wat het beste tijdstip voor een
interventie is. Dat is namelijk een in wezen politieke afweging, die
elke politicus zo lang mogelijk voor zich uit zal schuiven.
In de vroegste stadia van elke crisis zou er nog een heel scala aan
opties openstaan, van wapenstilstanden via financiële steun en de
instelling van veilige zones tot de evacuatie van burgers of het zenden
van troepen. De natuurlijke neiging van de meeste regeringen, zoals we
hebben kunnen zien in Rwanda, Burundi en Zaïre, is om de eigen
betrokkenheid altijd zo gering mogelijk te houden.
Wie het op zich neemt een conflict te beheersen, aanvaardt daarmee
betrokkenheid. Maar voordat een regering vredestroepen, hulp of
veiligheidsgaranties kan toezeggen (de instrumenten van elke
vredesoperatie) moet ze eerst voor politieke consensus in eigen land
zorgen.
Maatregelen voor conflictpreventie vereisen echter geheime en vaak
ingewikkelde onderhandelingen, en dat dwarsboomt nu juist het ontstaan
van zo'n consensus in een vroeg stadium. In de praktijk kan een regering
pas echte toezeggingen doen nadat de media en non-gouvernementele
organisaties een nieuwe tragedie hebben gemeld, en nadat de druk om
'iets te doen' meer algemeen voelbaar is geworden. En dit leidt tot
maatregelen die onveranderlijk tekortschieten en meestal te laat komen.
Het voorkomen van honger en ziekte is en blijft een loffelijk streven,
maar laat niemand doen alsof in Zaïre een snelle operatie met een
paar duizend troepen méér teweeg zou kunnen brengen dan
dat. Democratieën zijn heel geschikt om dreigingen het hoofd te
bieden; voorkomen dat een crisis de kop opsteekt, doen ze echter
belabberd. En ten minste in dat opzicht is de tragedie van Zaïre en
zijn oosterburen ook ònze tragedie.
Dr. Jonathan Eyal is verbonden aan
het Royal United Services Institute in Londen.
(NRC Handelsblad / Opinie, 16 november
1996)
|