terug naar 1998
Slecht bestuur
Door HANS BUDDINGH'
In het jargon van internationale
hulpinstellingen als Wereldbank en Internationaal Monetair Fonds zijn
het gevleugelde termen: good governance en bad governance, ofwel goed
bestuur en slecht bestuur. Zonder good governance kan elk land een
behoorlijke economische ontwikkeling vergeten.
Wat is eigenlijk de schade van 'slecht bestuur' voor de groei van een
nationale economie?
Waar slecht bestuur toe kan leiden, valt bijvoorbeeld te lezen in het
niet gepubliceerde rapport van de Wereldbank over Suriname onder de
titel A strategy for sustainable growth and poverty reduction. De
economie van Suriname was volgens de Wereldbank-deskundigen de laatste
dertig jaar ,,een van de slechtst presterende'' in de
Latijns-Amerikaanse en Caribische regio.
Een wrange conclusie voor een land dat kan beschikken over een
miljoenenstroom aan Nederlands ontwikkelingsgeld en een arsenaal aan
natuurlijke rijkdommen. Op grond van de laatste factor rangschikte de
Wereldbank Suriname enkele jaren geleden zelfs als zeventiende op een
wereldranglijst.
De deskundigen van de Wereldbank noemen in hun rapport de dominantie van
de bauxietsector en overexpansie van de overheidssector als enkele van
de factoren die de vooruitgang van Suriname verhinderen.
In de periode van de militaire dictatuur in de jaren tachtig toen de
Nederlandse hulp ophield, was het moeilijk ontwikkeling tot stand te
brengen. Maar ook in de tien jaar erna is Suriname er nooit in geslaagd
een structurele economische omwenteling te realiseren. De rijkdom aan
mineralen en de Nederlandse hulp zorgden in Suriname altijd voor easy
money, wat leidde tot een sterk op consumptie gerichte economie. Waar
buurland Guyana en Trinidad er wel in slaagden een meer gediversifieerde
productiebasis te scheppen, deed Suriname hiertoe nauwelijks serieuze
pogingen. Iets wat ook donor Nederland zich mag aantrekken.
Vanaf 1994 zorgde een democratisch gekozen regering met een gezonde
geldpolitiek eindelijk voor macro-economische stabiliteit, maar deze
wordt volgens de Wereldbank sinds kort weer ondermijnd door het uit de
hand lopen van de overheidsfinanciën. Ook kent Suriname nog enorm
veel bureaucratische barrières voor internationale handel en
particuliere investeringen, waarbij een weinig transparante regelgeving
alle ruimte bieden voor willekeur en corruptie. Volgens het
Wereldbankrapport heeft Suriname zelfs ,,een van meest ontwrichte
economische omgevingen'' van de hele regio.
In een klimaat van clièntelisme met etnisch georiënteerde
partijen was er ook nooit veel behoefte aan structurele veranderingen.
Zolang alle Surinaamse bevolkingsgroepen via hun
partijvertegenwoordigers maar aan hun trekken kwamen. In dat klimaat kon
de overheidssector (inclusief talrijke staatsbedrijven) ongeremd
uitdijen, waardoor nu ruim de helft van de Surinaamse arbeidskrachten de
ambtenarenstatus heeft. Desondanks is de publieke dienstverlening in
Suriname volgens de Wereldbank ,,een van de zwakste'' in de Caribische
regio. Guyana en Trinidad kennen ook etnisch georiënteerde
partijen, maar daar is de overheidssector gesaneerd. De Wereldbank stelt
vast dat in Suriname in tegenstelling tot elders in de regio nog
nauwelijks is gewerkt aan privatiseringsprogramma's.
Staatsbedrijven leggen door hun verliesgevendheid vaak een groot beslag
op overheidsbudgetten, waardoor vaak te weinig middelen beschikbaar zijn
voor belangrijke uitgaven als onderwijs en gezondheidszorg. In Suriname
doet zich op het gebied van onderwijs echter iets merkwaardigs voor.
Het land geeft ongeveer 5 procent van zijn bruto binnenlands product uit
aan onderwijs, in de jaren tachtig zelfs bijna 8 procent. Dat is veel
meer dan de 3 à 4 procent in de meeste andere Caribische landen.
Toch volgt volgens het Wereldbankrapport slechts 40 procent van de
Surinamers tussen de 12 en 19 jaar voortgezet onderwijs, dat is na
Haïti het laagste percentage in de hele regio. De Wereldbank noemt
als oorzaken onder meer slecht opgeleid onderwijzend personeel, een
slecht functionerende inspectie, slecht overheidsmanagement, te weinig
aandacht voor onderwijs in de taal van de eigen etnische groep naast het
Nederlands, en volkomen verouderde leerplannen.
Het verlies aan human capital en daarmee economische groei als gevolg
van slecht onderwijs valt nauwelijks te onderschatten. De werkelijkheid
is voor landen als Suriname zelfs nog treuriger. Niet alleen produceren
landen met een slecht bestuur minder menselijk kapitaal, het menselijk
kapitaal wordt er bovendien op een veel minder efficiënte manier
aangewend dan in goed bestuurde landen. Dat blijkt uit becijferingen in
een recente (bij de OESO verkrijgbare) studie onder de titel Human
capital and growth: the cost of rent-seeking activities.
Volgens de onderzoekers Berthélemy, Pissadires en Varoudakis
hebben getalenteerde mensen in landen met een slecht bestuur minder kans
zich te ontplooien in productieve ondernemingsactiviteiten. Ze zullen
hun talent verspillen in overheidsbanen. Of ze zullen zich uitsluitend
richten op financieel gewin door gebruikmaking van de weinig
doorzichtige regelgeving in hun slecht bestuurde land. De onderzoekers
becijferen in hun studie dat slecht bestuurde landen alleen al door deze
inefficiënte aanwending van menselijk kapitaal jaarlijks bijna
één procentpunt groei mislopen.
Volgens het eerder aangehaalde Wereldbankrapport bedroeg in 1996 het
jaarlijks inkomen per hoofd in Suriname 1050 dollar. Dat is tweederde
minder dan bij de onafhankelijkheid in 1975.