NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Actueel

Het eindrapport van de enquêtecommissie

Enquête

Lading
Wat zat er in de El Al-Boeing?

Politici
De ondervraging van negen (oud) politici en de gevolgen van de enquête voor de politiek

Gezondheid
Bewoners van de Bijlmer en bergers van de El Al-Boeing klagen sinds het ongeluk over hun gezondheid

Getuigen
Wie getuigden er voor de Parlementaire Enquêtecommissie Bijlmerramp?

Relatie Israel
De gespannen relatie tussen Nederland en Israel

El Al
Wat deed El Al en wat droeg deze luchtvaartmaatschappij bij aan de enquête

Enquête
De betekenis van deze Parlementaire Enquête

Artikelen op datum

Zie ook:
Profiel over de Bijlmerramp
(21 jan. 1999)

Goliath moest zich schamen

Door HARRY VAN WIJNEN
Premier Kok heeft weinig reden om het rapport van de parlementaire enquêtecommissie-Vliegramp Bijlmer met een gerust hart tegemoet te zien. De manier waarop de ministers vorige week in de verhoren hun afwikkeling van de ramp verdedigden was pover en soms ronduit armzalig. De ministers Jorritsma en Borst overtroffen elkaar in departementaal particularisme en de minister-president maakte zelf bepaald geen goede beurt door zijn handen in onschuld te wassen en de verantwoordelijkheid voor zijn passieve coordinatie af te schuiven op ambtgenoten en Kamerleden, omdat die hem nooit hadden gevraagd tussenbeide te komen. Volgens de opgave die aan de commissie werd voorgelegd, zijn de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van Volksgezondheid en Milieu ieder op eigen terrein pas na de instelling van de enquˆete actief geworden. Wat zij voor die tijd hadden gedaan aan opsporing en onderzoek van ladingdocumenten, respectievelijk ziekteverschijnselen, was bedroevend weinig. Het had natuurlijk niet erg geholpen dat de Israelische luchtvaartmaatschappij El Al zich jarenlang van den domme had gehouden, maar op haar beurt was de Nederlandse overheid zelf ook allerminst een toonbeeld van slagvaardigheid en doortastendheid geweest. Ministers hadden onkritisch op het kompas van hun ambtelijke diensten gevaren en genoegen genomen met onduidelijke uitkomsten van naspeuringen. Hun departementen hadden onder een vage regie langs elkaar heen gewerkt. De ministers hadden elkaar niet opgepord (`scherp gehouden'). En de premiers Lubbers en Kok hadden berust in al die mistige resultaten zonder een hand uit te steken. Zodra ministers op zichzelf worden teruggeworpen en ze buiten de vertrouwde context van de regeringstafel aan de tand worden gevoeld, blijkt er van hun veronderstelde macht ineens opmerkelijk weinig over te zijn.

Mevrouw Jorritsma en premier Kok moesten vorige week, als eerste en laatste verantwoordelijke minister, hun meerdere erkennen in de parlementaire enquêtecommissie, omdat die over een betere opsporingstechniek beschikte dan hun eigen duizendkoppige overheidsapparaat. Dat was een inleidende waarschuwing voor ministers, die dikwijls de neiging hebben de parlementaire controle als een noodzakelijk kwaad te beschouwen. Maar het was vooral een verrassende correctie op de mythe van de kennismacht van de overheid.

De buitenwereld had altijd in de waan verkeerd, dat de overheid het monopolie had op een alles te bovengaande kennismacht, waar geen sterveling, maar ook geen parlement, tegen is opgewassen. In het tijdsbestek van enkele maanden heeft de vijf man sterke enquêtecommissie, ondersteund door een kleine staf van onderzoekers, met die kennismythe korte metten gemaakt. David heeft Goliath in zijn hemd gezet. Goliath moest zich schamen. En premier Kok met hem.

Er moeten, zo is hier eerder betoogd, meer parlementaire enquêtes worden gehouden. Worden ze goed uitgevoerd, dan vergroten ze het gezag van het parlement en brengen ze de regering en het regeringsapparaat meer constitutionele deemoed bij. Het overheidsapparaat weet waar het aan toe is en is er zich weer van bewust, dat er met de doctrine van de ministeriele verantwoordelijkheid niet valt te spotten. Hoe meer enquêtes er worden gehouden, hoe dieper het besef doordringt, dat uiteindelijk ook anonieme ambtelijke macht ter verantwoording kan worden geroepen, ook al is het maar in de vorm van een getuigenverhoor. Om de ernst van de parlementaire controle te dramatiseren is een ontslag op z'n tijd een vereiste van politieke hygiene. Het zou daarom goed zijn als de ministers Jorritsma en Borst de consequentie zouden trekken uit de slechte performance van hun departementen en de eer aan zichzelf zouden houden.

Het ligt voor de hand dat een dubbele aderlating de coalitie gemakkelijk zou kunnen ontwrichten, maar als dat de prijs is die aan een zuivering van de politieke zeden vastzit, dan moet ze betaald worden.

De Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Carrington heeft daaromtrent het goede voorbeeld gegeven. Hij stelde zich op het constitutioneel zuivere standpunt, dat een minister de consequentie moet trekken uit zijn verantwoordelijkdheid voor een falend ambtelijk apparaat. Op 5 april 1982 nam hij, samen met zijn twee onderministers, ontslag, omdat zijn ambtelijk apparaat (Foreign Office) drie dagen eerder door de Argentijnse invasie van de Falkland Eilanden volledig was verrast. De verklaring die hij daarvoor later gaf, werd een gevleugeld woord in de Engelse taal: ,,It seemed the honourable thing to do.'' Carringtons daad versterkte de positie van de parlementaire oppositie, die een bres schoot in premier Thatchers oorlogvoering en de IJzeren Dame met succes vastpinde op misleidende informatie over de noodzaak van het torpederen van een Argentijnse oorlogsbodem.

Door zijn ministeriele vlag te strijken verzwakte Carrington zijn gezag geenszins, want na zijn aftreden steeg zijn ster in de wereld nog hoger en klom hij op tot de positie van secretaris-generaal van de NAVO. Zijn eerzame aftreden werd overal ook in Nederland het lichtende voorbeeld genoemd voor ministers die, hetzij voor eigen falen, hetzij voor het tekortschieten van hun ambtenaren, hadden moeten worden heengezonden, maar niet van hun zetel waren te branden. In de Tweede Kamer heeft Frits Bolkestein geestdriftig, maar met gering succes, geprobeerd de Carrington-doctrine aan de man te brengen.

De vraag, die door de enquête naar de Bijlmerramp ook hier aan de orde wordt gesteld, is niet of het aftreden van een minister die consequenties verbindt aan zijn verantwoordelijkheid voor een falend departement, iets oplost. Het lost niets op. De vraag is veeleer of het ergens toe dient. Ja, het dient tot eerherstel van de politiek. Het heeft vooral zedelijke betekenis.

Het aftreden van ministers die de Carrington-doctrine volgen, scherpt het ambtelijk apparaat de ernst van eigen falen in en jaagt er de schrik in, waarvan volgende ministers het volle profijt kunnen trekken.

Die zijn, al duurt het nooit lang, verzekerd van een grotere waakzaamheid van het ambtelijk apparaat. Dat past beter op z'n tellen en laat het voorlopig wel uit zijn hoofd kuilen voor de ministers te graven.

NRC Webpagina's
16 MAART 1999

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad