C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

Portret van J.L. Heldring

Een individualist, anders dan anderen
Heldring blijft ook dezer dagen vraagtekens zetten

J. L. HELDRING
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY

J.L. Heldring: Dezer dagen
Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl



8 mei 1998

De onwezenlijke zomer van 1940


Vorige week werd ik herinnerd aan de zomer van 1940. Het was het bericht van het overlijden, op 86-jarige leeftijd, van dr. E. Brongersma, die tussen 1946 en 1950 en vervolgens tussen 1963 en 1977 lid van de Eerste Kamer voor de PvdA was, dat mij die eerste maanden van de Duitse bezetting voor de geest bracht.

In sommige kranten is Brongersma vrij uitvoerig herdacht, maar in die necrologieën werd meer aandacht besteed aan hem als een verdediger en bedrijver van de pedofilie - in 1950 was hij wegens omgang met een zestienjarige jongen veroordeeld tot tien maanden gevangenisstraf en later heeft hij veel over dit onderwerp geschreven (o.a. Jongensliefde in twee delen 1987, 1993) - dan aan zijn andere activiteiten. Een daarvan wil ik hier memoreren.

Maar daarvoor moet ik eerst de stemming van die eerste bezettingsmaanden naar voren roepen. Die stemming was begrijpelijkerwijs er een van verwarring. Wat moet er nu met Nederland? De bezetter gedroeg zich nog schijnbaar netjes. Er was nog een vrij ruime mate van vrije meningsuiting, de eerste anti-joodse maatregelen moesten nog komen.

Velen hadden de neiging de militaire nederlaag tegen de Duitsers toe te schrijven aan de voosheid van het bestel in Nederland vóór mei 1940. Dat was weliswaar een non sequitur - zelfs het gezondste Nederland zou niet tegen de Duitse overmacht bestand zijn geweest - maar zo was de stemming nu eenmaal. IJverig werden mogelijkheden van een derde weg - tussen democratie en totalitarisme - bestudeerd.

Nu bestond die twijfel aan de parlementaire democratie ook vóór de oorlog al. De roep om de sterke man dateerde al van het begin van de jaren dertig, toen de economische crisis was uitgebroken. Colijn voldeed aan die behoefte en wist veel stemmen te winnen. Daarmee nam hij wind uit de zeilen van Musserts NSB (die in 1931 was opgericht), wat Drees hem later als zijn grootste verdienste zou aanrekenen. Bij de verkiezingen van 1937 had de NSB dan ook niet meer dan 4,2 procent van het totaal weten te halen (na een piek, in 1935, van 7,9 procent).

Het is begrijpelijk dat de capitulatie van mei 1940 en het vertrek van de regering (koningin en kabinet) naar Engeland die stemming van onzekerheid vergrootten. Van de NSB moest het gros van de bevolking niets weten, maar waren er geen andere oplossingen? De Nederlandsche Unie, die in juli 1940 werd opgericht en al dadelijk een reusachtige aanhang kreeg (oplopend tot bijna een miljoen), pretendeerde een beweging te zijn die vernieuwing zou brengen.

Daarbij begaf zij zich gevaarlijk dicht bij het randje: in haar publicaties werd het vooroorlogse partijenstelsel verworpen en werd Duitsland als de 'nieuwe wereld' geprezen tegenover de 'oude wereld', vertegenwoordigd door Engeland en Amerika. Daarbij werden 'volkse' waarden bezongen - een woord dat erg leek op het door de nationaal-socialisten te pas en onpas gebruikte 'völkisch'. (De belangrijkste publicist van de Nederlansche Unie was Geert Ruygers, na de oorlog prominent Kamerlid voor de PvdA).

De meerderheid van de leden van de Nederlandsche Unie had nauwelijks weet van die geschriften. Zij had zich bij de Nederlandsche Unie aangesloten omdat zij daarin een tegenwicht tegen de NSB zag, en niet om ideologische redenen. Maar dat neemt niet weg dat die geschriften een uiting waren van een zoektocht naar een alternatief voor de wereld van vóór mei 1940, waaraan toen velen behoefte hadden. Later zou het verzet tegen de steeds bruter optredende bezetter of de simpele overlevingsnoodzaak die behoefte naar de achtergrond dringen, maar we hebben het hier nog altijd over die onwezenlijke zomer van 1940.

In die zomer van onzekerheid kreeg ook een pas verschenen boek van dr. E. Brongersma, die ik in het begin van dit artikel noemde, ongekend grote belangstelling. Het was het proefschrift waarop hij enige maanden eerder in Utrecht gepromoveerd was en heette De opbouw van een corporatieven staat: het nieuwe Portugal. Het corporatieve Portugal van Antonio Salazar - zou dat ons niet de derde weg tussen partijendemocratie en totalitarisme kunnen wijzen?

Het boek zelf heb ik helaas niet kunnen raadplegen - bij de Koninklijke Bibliotheek was het 'zoekgeraakt' -, maar in hetzelfde jaar, 1940, gaf Brongersma, in de serie Verkenningen: wegwijzers naar den nieuwen tijd, een bloemlezing uit Salazars redevoeringen uit, door hem uitvoerig ingeleid. Uit die inleiding, waarvan de strekking wel niet veel zal verschillen van die van het boek, ontleen ik enkele gedachten.

Brongersma erkent dat Salazar 'alleenheerser' is, maar de door hem ingevoerde staatsinrichting heeft ,,een dictatoriale, zowel als een democratische inslag''. Zijn leiding is ,,krachtig, maar strikt legaal''. De ,,rechten en vrijheden der burgers zijn ruimschoots gewaarborgd''. Daarbij komt dat Salazar niet een volksmenner is als Mussolini en Hitler. Hij is een professor in de economie, die eenvoudig en teruggetrokken leeft. ,,In zijn studeervertrek ontbreekt iedere verwarming, en als het koud is, pleegt Salazar zijn overjas aan te houden bij zijn arbeid.''

Nu had het corporatisme altijd al een zekere aantrekkingskracht gehad op het katholieke denken, ook in Nederland. Romme, een van de sterke mannen in de naoorlogse politiek, schreef in die geest, en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, die in het begin van de jaren vijftig werd ingevoerd, is een vrucht van dat denken. Maar in die zomer van 1940 zagen anderen dan katholieken er ook wel iets in.

Het feit dat Salazar een geleerd man, ja een professor was, hielp ook. Het is dezelfde ,,diepgewortelde eerbied voor intellectuele ontwikkeling en prestaties bij de Nederlandse kleinburger'', waaraan Musserts eerste en kortstondige succes mede toe te schrijven was, aldus dr. A.A. de Jonge in zijn boek over antidemocratische stromingen in Nederland tussen de wereldoorlogen. Mussert was immers een 'bekwame' ingenieur.

Maar, zoals gezegd, boeken zoals die van Brongersma - die overigens een katholieke bekeerling was - maakten slechts korte tijd opgang. In de eerste plaats werden ze spoedig door de Duitsers, die niets van een 'derde weg' moesten hebben, verboden. In de tweede plaats komen weldra andere zorgen in de plaats van de zorg om Nederlands staatkundige toekomst. Brongersma's bekendheid is dan ook van korte duur geweest - totdat hij na de oorlog om andere redenen in het nieuws kwam.

Heeft hij in de loop van de oorlog zijn geestdrift voor het Portugal van Salazar herzien? Nee, althans niet dadelijk, want omstreeks 1954 verscheen van hem het boek Portret van Portugal, waarin hij zegt dat Salazars systeem weliswaar ,,niet democratisch is (...), maar toch in geest en gezindheid, in zijn respect voor de menselijke waardigheid, veel en veel nauwer verwant is met de democratieën van Noordwest-Europa dan aan Mussolini's totalitaire staat, Hitlers Derde Rijk of Franco's nieuwe Spanje''. Daar kon toen al een flink vraagteken achter gezet worden.

En Salazars corporatisme? In 1956 zei oud-minister van Buitenlandse Zaken mr. E.N. van Kleffens, toen ambassadeur in Portugal, tegen mij dat het een wassen neus, een papieren constructie was. Portugal was een gewone dictatuur - overigens heel geschikt voor dit volk, zei Van Kleffens, die zich hiermee de typische Hollandse - of in dit geval moet ik zeggen: Friese - regent toonde.

    Eerder verschenen columns

Provinciale verkiezingen
(5 mei 1998)
Kunstmatig verleden
(1 mei 1998)
Humor - vroeger en nu
(28 april 1998)
Nijmeegse denkproducten?
(24 april 1998)
Aarzelingen omtrent Bolkestein
(21 april 1998)
Een kritiek die iets losmaakt
(17 april 1998)


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)