C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

J. L. HELDRING

DEZER DAGEN

Heldring blijft ook dezer dagen vraagtekens zetten

Een individualist, anders dan anderen

Door HANS NIJENHUIS

Mr. Jérôme Louis Heldring is onlangs tachtig jaar geworden. Al bijna de helft van zijn leven schrijft hij op de opiniepagina van deze krant de rubriek Dezer Dagen. Profiel van een rijkeluiszoon en een dilettant die van computers niets moet hebben.

Elke morgen tegen zevenen fietst er in Den Haag een heer een parkeergarage aan de Parkstraat binnen. Hij oogt een beetje stram, maar dat is eigenlijk zijn hele leven al zo. Op de parlementaire redactie van NRC Handelsblad, waar hij op dit vroege tijdstip alleen de werkster treft, geldt hij als bijzonder. Een heer van stand en journalist van naam die afgezonderd in een kamertje werkt, vaak op de achterkant van gebruikt papier. Die bij het kopiëren altijd beide zijden van het velletje wil gebruiken (wat de kopieermachine niet altijd begrijpt). En die zich kennelijk niet gehinderd voelt door de plastic regenbeschermers die hij soms ook binnen nog om zijn broekspijpen draagt.

Wanneer deze heer iets na negenen het gebouw verlaat, is zijn twee keer per week verschijnende column klaar die door trouwe lezers wordt gespeld. De zoveelste aflevering in een serie die al begon, trouwens, toen de huidige chef van de parlementaire redactie nog moest worden geboren.

,,Als op dinsdag en vrijdag de krant arriveert, lees ik altijd eerst Heldring'', zegt prof.dr. A. van Staden, directeur van het Instituut voor Internationale Betrekkingen Clingendael. Op het ministerie van Buitenlandse Zaken kennen ambtenaren nog immer de woorden van oud-minister Van der Stoel: ,,Je moet deze redevoering aanpassen, ik zie het kritische artikel van Heldring al voor me.'' Een vermelding in zijn column geeft ,,een heel speciaal gevoel'', zegt Tweede-Kamerlid Hoekema (D66) die een paar weken geleden door Heldring werd geprezen als een ,,uitstekend parlementariër''. De parlementariër werd er nog dagenlang op aangesproken.

Dezer Dagen, de rubriek die mr. J.L. Heldring sinds 4 januari 1960 schrijft, wordt door veel van zijn lezers bewonderd om de scherpzinnigheid waarmee politieke en soms godsdienstige argumenten worden getoetst op logica en consequentie. De afleveringen over taalvervuiling leveren de meeste reacties op. Zo liet Ruud Lubbers, toen nog minister van Economische Zaken, zich op 9 april 1977 verleiden tot een boze brief over een analyse van zijn taalgebruik. De ,,quasi-intellectuele'' Heldring zou zich schuldig hebben gemaakt aan ,,een naar nostalgie riekende poging antipapistische gevoelens te bespelen''.

Als er bezwaren bestaan tegen Dezer Dagen - even los van de bezwaren van diegenen die vinden dat de column allang had moeten verdwijnen, waarover straks meer - dan gelden die het gebrek aan eigen mening. Regelmatig komt de zin voor: ,,Geheel los van de vraag wie er gelijk heeft.'' Heldrings uitgangspunt is bekend: de natie is de centrale actor in de internationale betrekkingen, waar niet de moraal maar de macht de uitkomst van meningsverschillen bepaalt. Maar nadat hij de feilen in andermans denken heeft blootgelegd, komt de commentator zelden met alternatieven.

Heldring zelf onderschrijft deze kritiek. Om niet te zeggen: hij koestert haar. ,,Er zijn zoveel problemen waarop ik het antwoord niet weet of waarover ik nog geen afgeronde mening heb. Moet ik daarom zwijgen?'', zo schreef hij in 1975. ,,We worden al links en rechts met meningen om de oren geslagen. Moet er nog eentje bij komen? L'essentiel est de faire réfléchir, schreef Henri Pirenne al eens aan Johan Huizinga, en dat bereik je eerder door het zetten van vraagtekens dan van uitroeptekens.''

Het zetten van vraagtekens mag worden beschouwd als de essentie van Jérôme Heldring, die al op het Barlaeusgymnasium in Amsterdam van Plato leerde: ,,Alle wijsheid stamt uit verwondering.''

Hij is meer waarnemer dan deelnemer. Prof.dr. E.H. van der Beugel, oud-staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en vriend van Heldring, omschreef het eens zo: ,,Heldring is een Einzelgänger en een intellectueel in de zin van Schumpeters uitspraak dat een intellectueel zich dikwijls onderscheidt, zelfs van mensen die ongeveer hetzelfde werk doen, door een sterke afwezigheid van directe verantwoordelijkheid.''

Verantwoordelijkheid heeft Heldring weliswaar aanvaard wanneer het echt moest, maar gemeden waar het kon. Leidinggevende functies die hem in de loop van zijn carrière zijn aangeboden - directeur van de Wereldomroep, directeur van het International Press Institute in Zürich - heeft hij vaak geweigerd. Na een verblijf als Nederlands persattaché in de Verenigde Staten (1949-1953) bestond de mogelijkheid om vast bij Buitenlandse Zaken in dienst te komen. Hij heeft er dankbaar géén gebruik van gemaakt.

Dat Heldring in 1958 adjunct-hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamse Courant werd, was niet uit ambitie. De toenmalige directie van de krant vond de nieuwe hoofdredacteur Stempels, hoewel actief VVD-lid, eenvoudig te progressief om de krant alleen te leiden. Heldring vond het ,,rotjaren''. Stempels hield de hem opgedrongen tweede man overal buiten. Het was bij gebrek aan ander werk dat Heldring op 4 januari 1960 de rubriek Dezer Dagen kon beginnen.

Zijn jaren als medehoofdredacteur (1968-1972) in de tijd van de fusie met het Algemeen Handelsblad heeft hij evenmin als plezierig ervaren. Vergaderen, kantoorpolitiek, deel uitmaken van een organisatie - Heldring vindt het stomvervelend. Toen er ook nog ,,provocerende'' stukken in de krant begonnen te verschijnen - het waren de vroege jaren zeventig - hield de toen 54-jarige journalist het voor gezien. Het aanbod om directeur te worden van het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken greep hij met beide handen aan. Hij was dan weliswaar directeur, maar van een kleine en kalme organisatie. De baan, die hij tot zijn pensioen in 1982 zou vervullen, liet hem alle tijd om zich aan zijn liefhebberij te wijden: waarnemen, analyseren, en het resultaat in columns verwerken.

Een dilettant, zo noemde de rector van het Barlaeus, dr. L. Alma, de tiener Heldring al, in de zin van generalist. ,,Ik had alleen liefhebberij in de vakken die ik leuk vond of waarin de kennis mij kwam aanwaaien'', zo heeft Heldring dit zelf met instemming geïnterpreteerd. Zijn tweede bundel columns in 1989 heet ook zo: Een dilettant.

Heldring houdt niet alleen niet van teamwork, hij staat ook gereserveerd tegenover de gezelligheid die werken in een organisatie met zich mee kan brengen. Op de redactie van de NRC liet hij in de jaren vijftig een luikje aanbrengen tussen zijn kamertje en de redactie buitenland. Zo liep hij bij het overhandigen van kranten en kopij in elk geval geen collega's tegen het lijf die een praatje wilden aanknopen. Met een toch bevriende collega, J.M. Bik, die voor het woon-werkverkeer een tijd lang dezelfde trein moest hebben, sprak hij af om in verschillende wagons te gaan zitten. Dan konden zij tenminste ongestoord lezen.

Heldring is, kortom, een individualist. ,,Altijd anders dan anderen'', zegt zijn clubgenoot van het studentencorps in Leiden, mr. C.L.T. Heyning. Student Heldring dronk geen meters bier. Hij roeide of tenniste niet, hij deed en doet helemaal niet aan georganiseerde sport. Dat wil niet zeggen dat Heldring als een rebel mag worden beschouwd. Anders zou hij in plaats van rechten wel archeologie of geschiedenis zijn gaan studeren, zijn favoriete onderwerpen op het gymnasium waarvan zijn vader echter zei dat er geen droog brood mee te verdienen was. Het was niet uit principe dat hij niet meebralde of zoop, het interesseerde hem gewoon niet. Liever schreef Heldring stukken voor Virtus Concordia Fides, het weekblad van het corps, of sprak hij over kunst en aanverwante zaken met gelijkgestemde vrienden als H. Scheltema (later ambassadeur in Brussel en Jakarta) en K. Wiersma (later lid van de Hoge Raad).

De aardse zaken des levens, hoe opwindend voor sommigen ook, zijn evenmin aan Heldring besteed. Mooie auto's doen hem niets. Hoewel hij nu al jaren dagelijks naar de krant fietst, weet hij niet hoe hij een band moet plakken. Zijn columns tikt hij op een ouderwetse typemachine om ze vervolgens door een koerier naar de centrale redactie in Rotterdam te laten brengen. De computers waarmee anderen hun verhalen maken en verzenden, vindt hij ,,bakbeesten''. Die komen niet op zijn bureau.

Anders dan anderen. Heldring herkent zich in deze typering en heeft zelfs de eerste van zijn bundels zo genoemd: Het verschil met anderen (1975). Als student heeft hij zich behalve door de Bijbel sterk laten beïnvloeden door het boek Prometheus (1919) waarin Carry van Bruggen schetst dat mensen altijd een ,,weerstrevend contrast'' nodig hebben. ,,Distinctie, anders dan anderen te zijn, is de voorwaarde van ons zelfbehoud'', schrijft Van Bruggen.

De buitenlandcommentator Heldring verwerkt dit in Het verschil met anderen zo: ,,De natie kent slechts één behoefte: als herkenbare eenheid te blijven bestaan. In deze wil zich te onderscheiden, dus gescheiden te zijn van andere naties, ligt, meer dan in de menselijke agressiedrift, de kiem van de oorlog.'' Daaruit volgen twee leidende uitgangspunten van Heldring: het belang van machtsevenwicht en het wantrouwen tegen de gedachte dat economische integratie in Europa vanzelf leidt tot eenwording.

Wie invloeden begint te noemen, ontkomt niet, ook al is de columnist inmiddels tachtig, aan zijn afkomst. Hij groeide op temidden van de economische en culturele elite van Amsterdam. De Heldring van de bank Pierson, Heldring & Pierson was een broer van zijn grootvader. De Heldring-stichtingen in Zetten voor moeilijk opvoedbare meisjes zijn opgericht door zijn overgrootvader, de destijds befaamde predikant O. Heldring, een vriend van Groen van Prinsterer. Zijn vader, Ernst Heldring, was in zijn tijd zelfs wat nu een bekende Nederlander zou heten: de 'onderkoning van Amsterdam' werd hij genoemd. Hij was reder, bankier, adviseur van de koningin en een promotor van de schone kunsten.

Politiek debat, museumbezoek en cultuurreizen waren voor de jonge Heldring de gewoonste zaak van de wereld. ,,Ik krijg nu nog een soort schuldgevoel als ik een stad verlaat zonder er de musea bezocht te hebben'', schrijft hij in Een Dilettant. 's Avonds in bed werden hem grote-mensenboeken als de Camera Obscura (Hildebrand) en De schaapherder (Oltmans) voorgelezen. Zijn vader, die door iedereen die hem kende als zeer dominant wordt omschreven, wees zijn zes kinderen op het belang van geschiedenis en van zuiver taalgebruik. Aan tafel werd Frans gesproken: Heldrings moeder, die al overleed toen hij zes was, was Française en ook na haar dood bleven de kindermeisjes uit Frankrijk en Frans-Zwitserland komen.

Heldring heeft behalve liefde voor geschiedenis en de wetenschap dat een komma ,,een kwestie van leven of dood'' kan zijn (zoals hij in 1977 schreef), ook een zekere stijl meegekregen. Bijna als vanzelfsprekend werd hij op het gymnasium als voorzitter van de debatingclub gekozen.

De Nederlandse elite zit inmiddels anders in elkaar, maar Heldring hoort er nog altijd bij. En niet alleen omdat zijn trouwe lezers vooral dáár te vinden zijn. Nog elke vijf weken treft hij op maandagavond in kasteel De Wittenburg in Wassenaar oud-premiers als Zijlstra, De Jong en Biesheuvel, bankiers als Wijffels (Rabobank), Rinnooy Kan (ING Bank) en Kalff (ABN Amro) en ondernemers als Loudon (ex-AKZO Nobel), Tabaksblat (Unilever) en Hooglandt (Hoogovens) voor een informeel diner. Deze Tafelronde, zoals het op dit moment 38 personen tellende gezelschap heet, verenigt al sinds het begin van deze eeuw vooraanstaand Nederland.

Daarnaast gaat Heldring eens in de twee maanden naar Voorschoten om in restaurant Allemansgeest vrienden als Van der Beugel, oud-parlementariër Joekes en voormalig Parool-hoofdredacteur Sandberg te treffen. Hun Atlantische Club, voortgekomen uit een initiatief begin jaren zestig om de toenmalige autoriteiten te waarschuwen tegen Franse plannen voor een Europese politieke unie, lijkt echter een aflopende zaak: de club laat geen nieuwe leden toe.

Veranderd is Heldring, gehuwd en vader van twee dochters en twee zonen, al deze tijd nauwelijks, vinden zowel anderen als hijzelf. Om een recent voorbeeld te nemen: liever dan dit profiel had de redactie ter gelegenheid van zijn verjaardag in de eigen krant een diepgaand vraaggesprek met hem gehad, maar op dat verzoek antwoordde hij: ,,Ik heb vijftien jaar geleden in het Zaterdags Bijvoegsel al een interview gegeven en ik heb daaraan niets toe te voegen.'' In Een dilettant schreef hij eerder: ,,Een mens verandert niet zoveel tussen zijn 57ste en zijn 71ste. Alleen de tijden veranderen.'' Sterker, jeugdvriend J. van Lelyveld herinnert zich dat Heldring al in de vierde klas van het gymnasium tijdens een spreekbeurt over Bolivia en Paraguay hamerde op het verschil tussen macht en principes in de internationale politiek. De spreekbeurt was memorabel. Lelyveld is rechter geworden, getrouwd met de schrijfster Hella Haasse, maar nog altijd leest hij Foreign Affairs. ,,Dankzij Jérôme.''

De vraag rijst of een tachtigjarige heer die al bijna de helft van zijn leven een column schrijft, ooit stopt. Trouwe lezers betrappen hem wel eens op herhalingen. ,,Je kunt niet zoveel jaar twee keer in de week origineel zijn'', schreef hij daarover zelf. Na de val van de Berlijnse Muur vreesde hij geen onderwerpen meer te kunnen vinden. Dat blijkt mee te vallen. Want hoewel Heldring het woord missie verre van zich zal werpen, kan een bedoeling zijn rubriek niet worden ontzegd. ,,De Nederlanders betrekken bij de wereld om hen heen'', zo heeft hij dat onlangs samengevat. En dat is volgens hem nog altijd nodig.

Tijdens zijn verblijf in Amerika, meer dan veertig jaar geleden inmiddels, is hem voor het eerst opgevallen hoe in Nederland naar de internationale politiek wordt gekeken. ,,De Nederlander leest de krant en denkt: tut tut, wat een rare volkjes. Zonder zich af te vragen of de gebeurtenissen in de wereld misschien gevolgen voor hemzelf hebben'', zei hij onlangs. Hij zal nooit vergeten hoe op een dag in 1954, toen hij net naar de NRC was teruggekeerd, het dagelijks buitenlandcommentaar De Toestand was gewijd aan Griekenland. De rubriek vermeldde niet dat de toenmalige premier van dat land, generaal Alexander Papagos, een week later in Den Haag op bezoek zou komen. Toen Heldring de auteur op dit verzuim wees, riep deze met een vies gezicht uit: ,,Maar dat is binnenlandse politiek!''

Zolang de circuits die zich met binnenlands en buitenlands beleid bezighouden naar zijn smaak nog steeds te veel gescheiden zijn, heeft de commentator stof tot schrijven. Vorige week nog steunde Heldring een pleidooi van Europarlementariër Brinkhorst voor een nationaal debat over Europa. Dat is beter dan onderwerpen als de euro aan specialisten overlaten, vindt hij. ,,Sinds jaar en dag probeer ik in deze rubriek zo'n debat van de grond te krijgen, maar er wordt op z'n best met belangstelling kennis van genomen.''

En zelfs die belangstelling heeft niet iedereen. ,,De oude man blijft twee keer per week zijn knokige ros beklimmen om over het verlaten slagveld van de Koude Oorlog te paraderen, links en rechts priemend met zijn beschuldigende vingertje'', schreven Joris Abeling en Serge van Duijnhoven, jongens van begin twintig, drie jaar geleden op de opiniepagina. ,,Het wordt tijd dat de toehoorders hun applaus staken en de pater familias voorzichtig helpen afstappen. De vertoning heeft lang genoeg geduurd.'' Een jaar eerder hadden studenten van de Universiteit van Amsterdam zich verzet tegen een eredoctoraat voor de 'conservatieve' en 'moralistische' Heldring.

Van dit soort protest, dat overigens weinig navolging heeft gekregen, trekt Heldring zich weinig aan. Wel vraagt de commentator zich af of hij op een gegeven moment niet te oud zal zijn geworden om te beoordelen of hij al te oud wordt. Afgelopen vrijdag nog citeerde hij adjunct-hoofdredacteur Jan Tromp van de Volkskrant die hem impliciet een ,,oude lul'' had genoemd. Al bij zijn 70ste en ook bij zijn 75ste verjaardag heeft Heldring de hoofdredactie gevraagd of hij misschien moet stoppen. Elke nieuw aantredende hoofdredacteur - hij is bezig aan zijn vierde - meldt hij per brief dat hij niet beledigd zal zijn wanneer zijn column door een beleidswijziging zal sneuvelen. ,,Je weet van jezelf niet wanneer je seniel wordt, ik hoop dat de hoofdredactie mij dan redt door in te grijpen'', zei hij onlangs. De hoofdredactie vindt dat vooralsnog niet nodig.

(NRC Handelsblad, 22 december 1997)

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)