U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.

NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Dossier Opsporing

Nieuws

Rapport

Achtergrond

Biografie

Opinie

Begrippen

Overzicht

In het web

HET IS AL weer twee jaar geleden dat de Tweede Kamer een motie aannam waarin werd gevraagd om een parlementair onderzoek naar de opsporingsmethoden van justitie en politie en de controle daarop. Toen was ook reeds duidelijk waarom de Kamer dat onderzoek wilde. Er was behoefte aan materiaal om gefundeerd normen te kunnen stellen aan de opsporingsmethoden die werden gehanteerd. Niet de vraag òf er normen moesten worden gesteld, maar de vraag welke normen was aan de orde. Zeker twee jaar later lijkt dit een vanzelfsprekendheid, maar indertijd betekende dit toch een kentering in het denken dat 'boeven' tegen elke prijs moesten worden gevangen.

De parlementaire enqute die uit het verzoek van de Tweede Kamer voortvloeide heeft wat dit aspect betreft zijn nut zonder meer bewezen. Tijdens het debat dat de Kamer deze week met het kabinet voerde over de aanbevelingen van de enqutecommissie, bleek helder op welke wijze wetgeving moet worden aangepast, dan wel tot stand gebracht om opsporingsmethoden binnen de perken te houden. De grote geschilpunten tussen kabinet en Kamermeerderheid, die drie maanden geleden bij het uitkomen van het enquterapport nog werden geconstateerd, zijn teruggebracht tot nuanceverschillen. Het ging hierbij vooral over de toelaatbaarheid van het doorlaten van drugs en het gebruikmaken van criminelen bij de opsporing. Van deze zaken kan worden gezegd dat Kamer en regering een gemeenschappelijke noemer hebben gevonden waarop minister Sorgdrager (Justitie) straks wetgeving kan baseren. Het spreekwoordelijke muizengaatje, een woord dat de afgelopen dagen herhaaldelijk viel als het ging om het al dan niet doorlaten van drugs, geldt in feite ook voor de nog resterende afstand tussen Kamer en kabinet.

DE TOEKOMSTVRAAG IS deze week tijdens het driedaagse debat in de Tweede Kamer afdoende beantwoord. Dit laatste kan daarentegen zeker niet worden gezegd van de verantwoordelijkheidsvraag. Het 'paarse' kabinet is op dit punt even gewoon gebleken als alle voorgaande. Personele consequenties trekken uit wat is voorgevallen, blijft voor Nederlandse bestuurders toch vooral een onderwerp voor de zondag. Zodra de daad bij het woord moet worden gevoegd, treedt er een ernstige vorm van verkramping op.

En zo ontfermde het 'IRT-monster' zich deze week dan over minister Dijkstal (Binnenlandse Zaken). De man die als Kamerlid twee jaar geleden de aanzet gaf tot de enqute, stond opeens zelf te spartelen. Met zijn formele en afwachtende houding om tegen de direct verantwoordelijken voor het IRT-drama in Kennemerland op te treden, wist Dijkstal nagenoeg de hele Tweede Kamer tegen zich in het harnas te jagen. Daarmee trad er een curieuze rolverwisseling op. Want naarmate Dijkstal het moeilijker kreeg, kon zijn collega Sorgdrager, de minister die nog maar kort geleden in het middelpunt van de belangstelling stond, er meer ontspannen gaan bij zitten. Maar in tegenstelling tot Dijkstal heeft zij de Kamer dan ook - zij het in een rijkelijk laat stadium - laten weten een onderzoek naar de direct betrokkenen te laten instellen.

Hierdoor viel de halsstarrige houding van Dijkstal extra op. Zijn verdediging is telkens dat hij doet wat hij kn doen, om zich vervolgens te verschuilen achter alle mogelijke belemmeringen. Bij het 'kan' van Dijkstal kunnen daarom de nodige vraagtekens worden gezet. De Tweede Kamer heeft dat dan ook, inclusief zijn eigen VVD, terecht gedaan. Centraal dient de intentie te staan om iets te ondernemen. Hiervoor geldt dat het totale kabinet zich aanvankelijk uitermate terughoudend heeft opgesteld. Dit begon al met minister-president Kok, die daags na het uitkomen van het rapport van de enqutecommissie verklaarde dat de schuldvraag van ondergeschikt belang was.

SORGDRAGER HEEFT uiteindelijk als eerste de boodschap begrepen dat het louter aankondigen van nieuwe wetgeving niet voldoende is om de gesignaleerde drievoudige crisis in de opsporing op te lossen. Het gezag kan nu eenmaal niet worden hersteld als de (mede)verantwoordelijken voor die crisis allemaal op hun plaats blijven zitten. Het was politiek gesproken aanzienlijk verstandiger geweest als Dijkstal eenzelfde houding had aangenomen.

Niet ontkend kan worden dat tussen de wens om betrokkenen te verschuiven en de mogelijkheden daartoe, een uitermate sterke rechtspositieregeling staat. Maar de wijze waarop Dijkstal tot vlak aan het einde van het Kamerdebat zijn eigen onmacht etaleerde, maakte van het geheel een miserabele vertoning. In feite beperkte hij daar zijn beleidsruimte slechts verder mee. De druk van vrijwel de hele Kamer heeft Dijkstal ten slotte op andere gedachten gebracht. Nog enkele maanden heeft hij de tijd om op het personele vlak orde op zaken te stellen. Het IRT-debat is dan ook nog geenszins afgesloten.

Tegelijk kan na het driedaagse debat in de Tweede Kamer worden vastgesteld dat de politieke kou voor de betrokken ministers voorlopig uit de lucht is. De Tweede Kamer zelf ten slotte kan zich vast gaan oriënteren op een volgend onderzoek: de goudgerande regelingen waarmee sommige gezagsdragers blijkbaar aan hun stoel vastzitten.

Alleen dit hoofdredactionele commentaar verwoordt de mening van de krant

NRC Webpagina's
10 mei 1996

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad