Debat over goede regels of minder regels
Door onze redacteur FRANK VERMEULEN
DEN HAAG, 16 APRIL. De splijtende discussie over het al of niet
doorlaten
van drugs in de strijd tegen de georganiseerde misdaad gaat eigenlijk
over de
vraag ofde opsporing beter wordt door meer regels of door minder regels.
Voorzitter Van Traa (PvdA) van de parlementaire
enquête-commissie
Opsporingsmethoden was over die vraag gistermiddag tijdens een symposium
aan de
universiteit van Tilburg glashelder: de opsporing verbetert alleen door
goede
regels. En alle vertegenwoordigers van Openbaar Ministerie en politie die
beweren dat het niet meer mogelijk is om boeven te vangen als omstreden
opsporingsmethoden worden afgeschaft, moeten met bewijzen komen voor die
stelling.
Het optreden van Van Traa in Tilburg kan gezien worden als zijn
generale
repetitie voor het debat tussen de Commissie-Van Traa en de Tweede Kamer
dat
vanavond begint, ruim twee maanden na verschijning van het rapport Inzake
Opsporing. Voor het debat tussen Kamer en commissie is de gehele week
uitgetrokken, inclusief eventueel de vrijdag. Het is de verwachting dat
de
politieke spanning deze week binnen de perken zal blijven. Op het spel
staat
hoogstens het prestige van Van Traa en zijn commissie. En dat prestige is
een
wispelturig ding, gezien de wisselende waardering voor de werkzaamheden
van de
commissie tot nu toe. Vermoedelijk zal pas in de tweede week van mei de
politieke temperatuur oplopen, als de Kamer met de verantwoordelijke
bewindslieden debatteert.
Het lijkt op voorhand aannemelijk dat de Kamer deze week de
hoofdlijnen van
de analyse van de Commissie-van Traa zal overnemen: dat de opsporing van
de
zware criminaliteit kampt met een crisis, dat wetgeving noodzakelijk is
om het
zogeheten "pro-actief" rechercheren binnen de kaders van de rechtsstaat
te
brengen en dat binnen het apparaat van justitie en politie hiervoor een
cultuuromslag nodig is. Bovendien ligt het daarbij voor de hand dat de
functionarissen die verantwoordelijk zijn voor de ontstane situatie
verdwijnen.
Of zoals Van Traa gisteren voor de radio herhaalde: ,,Met het aftreden
van een
secretaris-generaal is het verhaal nog niet afgelopen.''
Overigens valt te verwachten dat tijdens het slotdebat in mei het punt
van de
persoonlijke consequenties, ofwel het rollen der koppen, voor de
verantwoordelijke bewindslieden politiek riskant is. Wanneer in de
strafrechtelijke keten zondebokken worden aangewezen, zijn er altijd
meerderen
in de hiërarchie verantwoordelijk en het is de vraag of dat
dominospel
stopt bij de drempel van de kamer van de minister. Kamerleden van de
coalitie
willen daarover op voorhand geen uitspraken doen, maar sluiten niets uit.
Tegen veel vaststellingen van de commissie-Van Traa kunnen zijn
collega's ook
weinig bezwaar maken omdat zij op het eerste gezicht zo voor de hand
liggend
zijn. Het gaat om passages als: ,,De verschillende machten in de staat
dienen
hun verantwoordelijkheid te nemen. De wetgever dient het gebruik en de
organisatie van de opsporingsmethoden te normeren. De uitvoerende macht
dient op
te sporen en te vervolgen volgens de normen van de wetgever. De
rechterlijke
macht dient de toepassing van het gebruik van de methoden aan deze normen
te
toetsen. De balans tussen de machten laat niet toe dat de rechtsstaat
zich tot
een "rechtersstaat" ontwikkelt.'' Of zinnen als: ,,De overheid kan en
moet
criminaliteit terugdringen zonder zelf onderdeel te worden van het
criminele
milieu.''
Tegelijkertijd vormt het feit dat de commissie aanleiding ziet om
zulke voor
een democratische rechtsstaat vanzelfsprekende principes opnieuw vast te
leggen,
wellicht onbedoeld een extra bewijs voor de stelling dat de opsporing in
een
diepe crisis verkeert.
Hoewel de hoofdlijnen van het rapport-Van Traa dus acceptabel lijken
voor de
Kamer, bestaat er op onderdelen veel kritiek. Van Traa zelf heeft
afgelopen week
in vraaggesprekken gezegd dat hij die kritiek wel verwacht had nadat de
commissie aanvankelijk bij het verschijnen van het vijfduizend pagina's
tellende
rapport op 1 februari was "doodgeknuffeld'. Belangrijke opponenten van
Van Traa
bevinden zich in "het veld': bij politie en justitie. Zo verzetten de
voorzitters van de korpsbeheerders (burgemeesters) en korpschefs, de
Nijmeegse
burgemeester d'Hondt en de Haagse hoofdcommissaris Brand, zich tegen het
,,dichtspijkeren'' van de opsporing. Brand betoogde begin deze maand nog
tijdens
een hoorzitting in de Kamer dat door Van Traa het politiewerk beroofd
wordt van
,,alle creativiteit''. En ook de hoogste baas van het OM, Docters van
Leeuwen,
waarschuwt dat de aanbevelingen van Van Traa te star zijn en de opsporing
bemoeilijken.
De commissievoorzitter reageerde gisteren onverbiddelijk op deze
geluiden:
functionarissen bij politie en justitie moeten niet denken dat zij zelf
hun
eigen regels op kunnen stellen, zo betoogde hij. Dat doet de wetgever.
Een
praktisch probleem voor Van Traa is daarbij wel dat de beide
politieministers
zich min of meer in gelijke bewoordingen hebben uitgelaten als hun
"ondergeschikten". Het is dus zaak voor de commissie-Van Traa deze week
de Kamer
te overtuigen van zijn gelijk.
Nu al is duidelijk dat de meeste fracties vooraf van mening zijn dat
de
aanbevelingen van Van Traa "te gedetailleerd" zijn. Aan de andere kant
lijkt
bijvoorbeeld de PvdA-fractie aardig opgeschoven in de "rechtsstatelijke"
richting van Van Traa. Het inzetten van criminele burgerinfiltranten
wordt
bijvoorbeeld afgekeurd en degenen die het doorlaten van drugs of andere
zaken
als opsporingsmethode onder voorwaarden billijken, moeten van de PvdA
aangeven
welke die voorwaarden dan zijn. De VVD houdt zich voorlopig op de vlakte
en wil
eerst weten wat het kabinet van het rapport vindt. Ook voor de kleinste
regeringspartij D66 staat het eindoordeel op het punt van het doorlaten
van
drugs niet vast. Dit zeer tot ergernis van Van Traa die vreest dat
,,iedereen op
elkaar gaat zitten wachten''.
Van Traa zelf heeft zich de afgelopen week overigens een stuk
flexibeler
opgesteld over de inhoud van zijn eindrapport dan hij aanvankelijk deed.
Gisteren noemde hij het voorstel over het al dan niet doorlaten van drugs
,,niet
eens het belangrijkste''. In vraaggesprekken met de Groene Amsterdammer
en de
Volkskrant zei hij dat het eindrapport ,,niet het evangelie'' is. Van
Traa wilde
kennelijk aangeven dat als de Kamer zijn belangrijkste conclusies
onderschrijft,
er deze week met hem zaken vallen te doen.