|
|
Kabinet: niet elke opsporingsmethode in wet vastleggen
Door een onzer redacteuren
Het kabinet vreest met minister Sorgdrager (Justitie) dat de opsporing van criminele organisaties ernstig wordt bemoeilijkt wanneer methoden als doorlevering van verdovende middelen, politiële infiltratie en observatie tot in detail in de wet worden verankerd. Dat geldt ook voor de hoeveelheden verdovende middelen die de politie mag laten passeren tijdens een onderzoek. Het inzetten van dergelijke opsporingsmiddelen, dus ook het eventueel doorlaten van verdovende middelen, moet afhangen van de ernst van de criminele activiteiten van de organisatie. Eerder al verzette de Nijmeegse burgemeester d'Hondt, voorzitter van het korpsbeheerdersberaad, zich om dezelfde redenen tegen een strakke regelgeving. Minister Sorgdrager zei tijdens haar verhoor voor de commissie-Van Traa, in november vorig jaar, dat de politie ,,in iedere concrete situatie'' moet beoordelen of een gekozen opsporingsmethode toelaatbaar is. ,,Daar kun je geen grenzen bij aangeven'', zei de minister toen. Om te voorkomen dat opsporingsmethoden uit de hand lopen vindt het kabinet dat het toezicht van het openbaar ministerie op de bijzondere opsporingstechnieken van de politie moet worden verscherpt en stap voor stap moeten worden vastgelegd. De commissie-Van Traa vindt dat opsporingsmethoden ,,een expliciete wettelijke basis" moeten hebben. Wat niet in de wet vastligt, gaat niet gebeuren. Minister Sorgdrager heeft vorige week vrijdag haar collega's in de ministerraad in een 'college' tekst en uitleg gegeven van opsporingsmethoden. Het kabinet zal pas volgende maand met een officieel standpunt komen, voorafgaand aan de Kamerdebatten over het rapport van de enquêtecommissie. Eerst zal de Tweede Kamer in debat gaan met de enquêtecommissie. Vermoedelijk zal de Kamer pas in april met het kabinet over het rapport van Van Traa spreken.
|
NRC Webpagina's 22 februari 1996
|
Bovenkant pagina |
|