U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
Klik hier
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

Profiel

Boeken

Cultureel Supplement

Wetenschap en Onderwijs

Zaterdags Bijvoegsel

Magazine

Max de Bruijn: Expats. Roman over Nederlanders overzee. Bert Bakker, 249 blz. ƒ34,90

Keiharde roman van Max de Bruijn

Het lallen en brallen van patsers in den vreemde

Elsbeth Etty
Het lijkt een droom: jong, niet al te best opgeleid, maar met goede vooruitzichten in het bedrijfsleven wordt iemand uitgezonden naar een derde wereldland om daar het leven van een multimiljonair te leiden. In den vreemde krijgen zulke ‘ex-patriots' van de multinationals waarvoor ze werken de beschikking over kasten van huizen met zwembaden en stoeten personeel. De bank- en bouwjongens, verzekeraars, elektronica- en voedingsboys en niet te vergeten de groeiende aantallen consultants laten zich rondrijden in peperdure auto's en doen zich in zwoele tropennachten tegoed aan bier en exotische vrouwen, dit alles tegen zeer schappelijke prijzen.

Het lijkt een droom: jong, niet al te best opgeleid, maar met goede vooruitzichten in het bedrijfsleven wordt iemand uitgezonden naar een derde wereldland om daar het leven van een multimiljonair te leiden. In den vreemde krijgen zulke ‘ex-patriots' van de multinationals waarvoor ze werken de beschikking over kasten van huizen met zwembaden en stoeten personeel. De bank- en bouwjongens, verzekeraars, elektronica- en voedingsboys en niet te vergeten de groeiende aantallen consultants laten zich rondrijden in peperdure auto's en doen zich in zwoele tropennachten tegoed aan bier en exotische vrouwen, dit alles tegen zeer schappelijke prijzen.

De historicus Max de Bruijn (1964) vertrok in 1995 voor wetenschappelijk onderzoek naar Jakarta en maakte daar kennis met Nederlandse zakenlui. In Expats schetst hij een vernietigend beeld van deze overzeese corpsballen, moderne jongemannen, die zich gedragen als karikaturen van vooroorlogse kolonialen. Van hun oppervlakkige handel en wandel wordt nauwgezet verslag gedaan in een relaas dat meer weg heeft van een gefictionaliseerde reportage dan van een roman: verhaal of intrige ontbreken.

De opsomming van gebeurtenisjes (in de file staan, in bars hangen, achter de vrouwtjes aan, bij het zwembad zitten, een partijtje hockey spelen) krijgt spanning door de voortdurende dreiging dat aan het Indonesische economische wonder en daarmee aan de lege luxe-leventjes van de expats een einde komt. Het boek lijkt daarmee een late echo van Couperus' De stille kracht: de gevoeligste onder de Hollandse expats, koppelbaas John, begrijpt dat hij eigenlijk niets in Indonesië te zoeken heeft en dat het land hem uiteindelijk zal uitstoten of vernietigen.

De Bruijn heeft zijn roman in de ik-vorm geschreven, vanuit het perspectief van John. Deze aimabele en alom gerespecteerde expat woont al ruim tien jaar in Jakarta en onderscheidt zich hiermee van zijn landgenoten die gewoonlijk niet langer dan drie jaar op één standplaats blijven. John woont in een villawijk met alleen Nederlanders en beschikt net als iedereen over een complete hofhouding van chauffeur, huishoudsters, kok, wasvrouw tuinman en nachtwaker.

Overdag doet hij onduidelijk werk in een van de moderne kantoren van Jakarta, ‘s avonds gaat hij op stap met zijn drinkmakkers. Een van hen, de simpele ‘Tukker' Mark, blijkt niet bestand tegen het decadente leventje. en draait door. Zo dwingt hij al zijn personeel, op de chauffeur na, in witte zusterachtige jurken te lopen. Louter en alleen omdat hij dat mooi vindt.

Studiebeurs

Zulke details wekken de indruk niet te zijn verzonnen, ze doen vermoeden dat Max de Bruijn het expat-milieu van binnenuit heeft kunnen observeren. Mogelijk heeft hij een soortgelijke positie ingenomen als de in de roman figurerende student-onderzoeker Floris, die met een studiebeurs onderzoek doet in een kampong, waar hij tot ontzetting van de andere Nederlanders ook woont. Via een vrouwelijke expat, Pia, wordt hij geïntroduceerd in de kring van jonge Nederlandse zakenlui. Met Pia behoort hij tot de minderheid die zich tenminste nog een klein beetje voor Indonesië, zijn geschiedenis en bewoners interesseert.Voor de anderen maakt het niet uit waar ze gestationeerd zijn. Jakarta, Sao Paulo, Accra, Mexico City of Delhi, het is hen om het even. Ze weten nauwelijks waar Jakarta ligt en geven voortdurend uiting aan hun minachting voor gekleurde mensen. Het verst daarin gaat de 27-jarige Harold, uitgezonden door een grote bouwonderneming. Zelf heeft hij het niet verder geschopt dan Mavo, maar niettemin vindt hij alle Javanen dom. ‘Ach voor mij zijn al die pinda's hetzelfde', is zijn lijfspreuk. Hoewel John beschaafder is dan Harold, kan ook hij zijn afkeer van Indonesiërs nauwelijks verhullen. Zoals vrijwel al zijn kennissen houdt hij het met een inlandse vrouw, maar als de door hem gerespecteerde ‘lelieblanke' Pia vertelt dat zij een liefdesrelatie heeft met een Indonesische man, moet John ‘een golf van walging' onderdrukken. ‘Ik stel me haar voor', peinst hij, ‘met die Indonesiër op haar rug. Een midget met zijn kleine rubberachtige pikkie in en op haar lange blonde lijf. Bah, bah, bah, willen mijn lippen zeggen.' Tegelijkertijd geeft hij hoog op van ‘seks met de kleine bruine Jakartaanse meisjes'.

En dan te bedenken dat John de enige van het hele zooitje Nederlandse patsers is die af en toe nog aan zelfreflectie doet. Soms schaamt hij zich zelfs over zijn gevoelens en vraagt hij zich af: ‘wat heeft dit land mij aangedaan dat ik zoveel haat koester jegens zijn bewoners?'

Halverwege het boek gaat John met verlof naar Holland. ‘Twee weken weg, weg uit dit ellendige land met zijn achterlijke bevolking.' Dolgelukkig verheugt hij zich op winkelstraten ‘zonder sloffende dwergen' en op ‘normale', want blanke, vrouwen. ‘Twee weken vrij rondlopen, zonder de voortdurende strarende blik van honderd miljoen matbruine gezichtjes met hun glazige bruine ogen tussen de donkere, vreemd geplooide oogleden in hun omlijsting van steil metaalzwart haar.'

Geestig is vervolgens De Bruijns beschrijving van wat John in Nederland overkomt. In een disco ontwaart hij een Indonesisch uitziende DJ die probeert een Hollands meisje te versieren. ‘Hoe durft hij, in mijn eigen land! Dan besef ik dat de jongen hier waarschijnlijk geboren is, maar die gedachte kalmeert mij nauwelijks.' Zo boos is John dat hij het licht uit de man zijn ogen wil slaan, zijn ‘bruine gezicht' verminken, zijn ‘chocolade ribben' breken en ‘zijn zwartbruine tenen verpletteren'. Kortom, onversneden racistische haat.

Hoewel John behoort tot de ontwikkeldste van de Nederlandse expats in Indonesië, heeft hij evenmin als de anderen enig benul van de historische en politieke verhoudingen. Een foto uit The Jakarta Post waarop hij naast Soeharto staat heeft hij trots ingelijst en in zijn huis opgehangen. Het liefst wil hij dat de corrupte dictator met bloed aan zijn handen voor eeuwig president blijft en de belangen van het bedrijfsleven dient, ongeacht de gevolgen daarvan voor de straatarme, in opstand komende bevolking.

Moord

In toenemende mate krijgen, eind jaren negentig, ook de expats te maken met de onvrede onder het volk. Dat leidt tot verwikkelingen die culmineren in een moord, maar voor de roman is dit dramatische en fatale incident eigenlijk nauwelijks van belang. Zelfs Floris, de aardige student die als enige buitenlander in een kampong woont, blijft er onverschillig onder. Na een jaar in het gezelschap van de lallende, brallende Hollandse zakenmannetjes te hebben doorgebracht lijkt hij door hen te zijn aangestoken. Zijn onderzoek stagneert en op advies van John is hij bezig contacten te leggen met bedrijven in de hoop er een lucratief baantje te kunnen bemachtigen.

Het buitenbeentje Pia behandelt als enige haar bedienden niet als slaven maar als huisgenoten, ze maakt bezwaar tegen discriminatie en houdt zonder bijbedoelingen van haar Javaanse vriend. Toch is er ook voor haar weinig dat haar aan het land bindt. Als na de gewelddaden tegen Chinezen, de expats het doelwit van de volkswoede worden, het Soeharto-regime wankelt en de economie ineenstort geeft de Nederlandse ambassade het advies om het land te verlaten. Alle expats, inclusief Pia, vertrekken halsoverkop, ongetwijfeld naar een ander ver land waar ze even weinig binding mee zullen hebben als met Indonesië. John bedenkt dat er een gerede kans is dat hij morgen in Dacca zit. ‘Beroerd nachtleven maar de sportclub is heel behoorlijk.'

Zelden heb ik zo'n keihard boek over cynisch gedrag van Nederlanders gelezen als Expats. In zijn milieuschetsen lijkt het nog het meest op de roman Het spel (1998), waarin de voormalige hockeycoach Onno te Rijdt de kakkineuze bewoners van een Nederlands villadorp in hun zelfvoldane domheid te kijk zet. Het verschil tussen de aanpak van Te Rijdt en De Bruijn is echter dat de eerste de spot drijft met zijn personages, terwijl de expats volkomen serieus worden genomen. Een verschil is ook dat er in Expats geen verhaal zit. Aanvankelijk lijkt dat storend, maar als duidelijk wordt dat de personages wegens verregaande domheid en oppervlakkigheid eenvoudigweg niet over interessante verhalen beschikken, wordt de functie van de droge reportage-vorm duidelijk.

Omdat de vertellende ik-figuur zelf een van de expats is, blijft het beschuldigende vingertje achterwege. De toon is niet moralistisch, wat de inhoud en strekking van het boek des te schokkender maakt. Waar het op neer komt is dat de neokoloniale expats hun koloniale voorgangers verre overtreffen als het gaat om minachting voor het land en zijn bewoners.

Wil je hier echt blijven?
- Ja, zeg ik, waar anders haal je acht procent economische groei?
- Warschau.
- Ja, maar die Polen kunnen het zelf. Net als de Thais, de Chinezen, de Vietnamezen en zelfs de Filipino's. Indonesiërs kunnen of willen het niet. Kijk maar eens wat ze zelf hebben gepresteerd in de afgelopen tweeduizend jaar. Het enige blijvende wat ze hebben gemaakt is de Borobudur en dan vraag ik me af of ook maar één Javaan zich moe heeft gemaakt. De spoorwegen, het wegennet en de meeste steden hebben de Nederlanders gebouwd of de Chinezen.

Uit Max de Bruijn: Expats

NRC Webpagina's
9 februari 2001

Archief Boeken


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad