|
|
NIEUWSSELECTIE Musea online
|
Vijf conservatoren over de macht van
museumdirecteuren
Schud de boel op
door Marianne Vermeijden In april vorig jaar brachten vier hoofdconservatoren van Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam de verstoorde verstandhouding met hun directeur Chris Dercon in de publiciteit. Ze beklaagden zich over het eigengereide management, over de wanorde, over het gebrek aan visie en communicatie. Het museum ging hen ter harte, en daar ging het fout mee, vonden zij. Er volgde geen schorsing van deze gemeenteambtenaren. Twee 'opstandelingen', Jeroen Giltay (oude kunst) en Manfred Sellink (prenten), werken inmiddels op eigen verzoek parttime. Adjunct- directeur Johan ter Molen, een stabiele factor in de Boijmans- organisatie, was als directeur al naar Paleis Het Loo in Apeldoorn vertrokken. Karel Schampers, hoofd moderne kunst, hield zich bij de vertrouwenscrisis afzijdig en wordt per 1 november directeur van het Frans Hals Museum in Haarlem. Naast Dercon is inmiddels een zakelijk directeur benoemd. Oppositie voeren als conservator is 'not done' in Nederland Museumland. "Het was een schok dat dat naar buiten kwam", zegt Jaap Guldemond (40), conservator in het Van Abbemuseum in Eindhoven. Want met name moderne en eigentijdse kunst was én is kwetsbaar, wordt wel gezegd. Kijk maar naar de heftige kritiek die vroege presentaties van Cobra teweegbrachten, naar het dédain waarmee minimal art aanvankelijk werd beoordeeld, naar de rel die de Turner Prize elk jaar weer veroorzaakt. De museale rijen zijn al veel eerder gesloten voor de boze buitenwereld. Ongeschreven regels zeggen dat een museumstaf zich dient te voegen naar het bestuurlijke gezag en de artistieke smaak van een directeur. Over een dictatoriale of gebrekkige leiding beklaagt men zich niet publiekelijk. Men zwijgt en slikt. Bij een borrel wordt het hart wel eens gelucht, maar zodra er een notitieblok op tafel komt valt er geen onvertogen woord meer. Wie wil blijven meedraaien in dat fijnbesnaarde universum of wie hogerop wil, die houdt zich koest. In die ouderwetse hiërarchie moet verandering komen, zeggen unaniem vijf conservatoren, die al aardig wat jaren in musea voor moderne kunst (en soms ook oude kunst) achter de rug hebben. "Weg met de verzengende ego's in de Nederlandse musea, er zijn andere modellen denkbaar dan één genie aan de top", aldus Martijn van Nieuwenhuyzen (42), conservator van het Stedelijk Museum in Amsterdam en nu hoofd Stedelijk Museum Bureau Amsterdam, podium voor nieuwe kunst. "Jongere generaties zijn minder competitief ingesteld. Die willen net als de kunstenaars van nu plannen en ideeën uitwisselen, samen projecten opzetten. Er moeten meer stemmen in de musea gaan doorklinken." Nee, over Fuchs heeft hij niets te klagen. "Hij brengt zaken naar voren uit zijn ervaring, ik breng datgene dat hij nog niet kent. Voor autoriteiten ben ik nooit bang geweest. Ik daag hem graag uit, desnoods met een grap, want dan gebeurt er tenminste wat. Veel conservatoren blijven zitten waar ze zitten. Je moet rouleren, zodat je je kan scherpen aan de scherpte van anderen. Reden waarom ik het museum heb verruild voor Bureau Amsterdam."
Niet-kunsthistoricus "Willem Sandberg en Edy de Wilde waren het Stedelijk", aldus Piet de Jonge (46), hoofd moderne kunst/collecties van Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. "Dat is razendsnel veranderd, ook onder invloed van de politiek. Artistieke directeuren krijgen net als ziekenhuizen zakelijke directeuren naast zich. Hun gezag wordt beperkt en conservatoren van uiteenlopende musea hebben onderling veel meer formeel en informeel contact. Hoe die verandering in zijn werk gaat zie je aan de aanstelling van een niet-kunsthistoricus als Kees van Twist in het Groninger Museum en van Wim van Krimpen als directeur van het Haags Gemeentemuseum, de man van stoute uitspraken die verstandig genoeg zijn Kunsthal-staf zelfstandig tentoonstellingen laat initiëren en inrichten. Ze moeten als managers leiding geven, hun staf enthousiasmeren en mensen binnenhalen." De meeste conservatoren functioneren onzichtbaar op de achtergrond. Ze dragen zorg voor collecties, ze bedenken en maken tentoonstellingen. Menig directeur - zelden een vrouw, hoewel het wemelt van de vrouwelijke conservatoren - strijkt als boegbeeld alle eer op. Die alleenheerschappij komt voort uit de organisatiestructuur van de universitaire, kunsthistorische instituten, zeggen sommigen, waar een docent of hoogleraar weinig tegenspraak duldde. Anderen wijzen naar de politiek. Vroeger gaven gemeentebesturen uit desinteresse een museum volledig uit handen aan één enkele directeur, en die 'bekeek het maar'. De laatste decennia zijn kunst en musea steeds kostbaarder geworden. En overheden ontdekten dat musea prestige, toerisme en inkomsten kunnen genereren. Rijksoverheid en gemeentebesturen stelden tot voor kort het liefst een kunsthistorische krachtpatser aan, wiens autoriteit, imago of uitgesproken smaak de beeldvorming van een museum bepaalt. En de media, zeggen de conservatoren, dragen er verder toe bij dat zo'n directeur - Henk van Os (Rijksmuseum) en Frans Haks (Groninger Museum) destijds, Rudi Fuchs (Stedelijk Museum) - volledig met 'zijn' museum vereenzelvigd raakt. Conservatoren zijn bijna altijd kunsthistorici en zelden opgeleid in museumpraktijk of management, ze worden door diezelfde media nauwelijks geraadpleegd. "Fuchs heeft als kunstkenner een grote internationale uitstraling, waar het museum op veel gebieden profijt van heeft", zegt Leontine Coelewij (36), hoofd museale zaken van het Stedelijk; "maar het samenvallen van één persoon met een museum beperkt ook de blik op zo'n museum. Ik ben blij dat Fuchs uit de kunstwereld komt, liever een kunsthistoricus als artistiek directeur dan een pure manager. " Toch bestaat nog steeds het onterechte beeld van een directeur die in zijn eentje alles in de hand houdt: van bruikleenverkeer tot affiche, van aankoop tot personeelsbeleid, van inrichting tot sponsoring. Sandberg, van 1945 tot '63 directeur van het Stedelijk Museum, lukte dat nog wel. Die hoefde geen 'bedrijf' te runnen, dat aan marketing doet, aan public relations, aan nieuwbouw, aan sponsor-netwerken, aan digitalisering, aan buitenlandse profilering, en vooral aan publieksbereik, waar de huidige staatssecretaris voor cultuur gretig op hamert.
Malaise Hoe moeten de 21ste-eeuwse kunstmusea bestuurd worden? Wat zien de ondervraagde conservatoren het liefst veranderen? Onderkennen ook zij een malaise in de eigentijdse kunst en in de museale tentoonstellingsprogramma's, waar vele van de 215 essays gewag van maken, die deze krant recentelijk voor een wedstrijd heeft ontvangen? Museummanagement is actueel. Het Dordrechts Museum zoekt een opvolger voor zijn directeur Jacob M. de Groot. Onder de dertig sollicitanten zat niemand met management-ervaring. Het is blijkbaar lastig om als conservator te groeien onder een hoge, brede boom. Ook Liesbeth Brandt Corstius van het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem gaat met pensioen. Een opvolger voor Wim van Krimpen als directeur van het Fries Museum is nog niet gevonden. De directeuren van het Stedelijk Museum in Amsterdam, het Bonnefanten Museum in Maastricht, van het Van Abbe Museum in Eindhoven, het Teylers Museum in Haarlem, late-vijftigers, zullen op afzienbare termijn ook het veld ruimen."Die traditionele museumhiërarchie kan niet behouden blijven", meent Coelewij van het Stedelijk. "Er zal nationaal en internationaal veel meer worden samengewerkt. Dat houdt verband met de verdwenen hiërarchie in de disciplines zelf. Vroeger stond de schilderkunst bovenaan en onderaan kwam de kunstnijverheid. Geen enkele conservator van mijn generatie houdt daar nog aan vast. Een museum is een ervaringsplek geworden, voor film, video en muziek, en je moet er net zo goed rustig naar schilderijen kunnen kijken. Disciplines als afzonderlijke eilanden zullen verdwijnen. Wat je met een museum wilt, is bij de kunst zelf al begonnen." Alles verplat in deze tijd, dus ook de organisatiestructuren van musea, vindt Guldemond. "Ik ben van nature niet alleen geïnteresseerd in beeldende kunst, in afgebakende gebieden, maar in cultuur. Misschien voelt de beeldende kunst zich in de marge gedrukt, reden waarom de raakvlakken van andere disciplines worden afgetast. Dat maakt me niet uit. Juist die raakvlakken spreken me aan., ,Neem nu de minimal art in de jaren zestig. Die stond niet op zichzelf. De choreografiëen van Merce Cunningham en de muziek van John Cage waren er net zo goed. Van die context zie ik in musea helaas niets terug. Veel directeuren van nu houden het op het modernisme van de jaren zestig dat hen destijds gevormd heeft. Maar een rechthoek aan de wand hangen of klinisch een aantal objecten neerzetten, is de dood in de pot. Waarom wordt de boel niet opgeschud? Het Centraal Museum in Utrecht probeert die disciplines wél te verenigen, maar dan met een oppervlakkige vormgevingssaus, en daar heb ik het niet over. Er moeten inhoudelijke verbanden aanwezig zijn. Laat bijvoorbeeld eens parallellen zien tussen film, reclame en schilderkunst. Of maak een tentoonstelling over de invloed van historische architecten op de architectuur van nu." De Nederlandse eigentijdse kunst, mode en vormgeving beleven een bloeitijd, zeggen conservatoren. Nog nooit was er zoveel belangstelling voor in het buitenland. "Er heerst hier een enorme lust om kunst te maken. De Nederlandse kunst is heel sophisticated", aldus Martijn van Nieuwenhuyzen. Het werk van Rineke Dijkstra, Marlene Dumas, Inez van Lamsweerde, Joep van Lieshout, Teun Hocks, Marijke van Warmerdam, Robert Zandvliet reist de wereld over en wordt aangekocht. "Het is een feest om je onder de kunstenaars van nu te begeven", zegt Ranti Tjan (36), hoofd bureau presentatie van het Centraal Museum in Utrecht. Waarom merken we daar zo weinig van? Waarom worden deze 'winners' dan niet als zodanig door deze conservatoren, hun eigen generatiegenoten, op een prominent overzicht gepresenteerd? "Een kleiner museum als het Van Abbe met zes tentoonstellingen per jaar moet kieskeurig zijn", vertelt Guldemond. "Wij houden niet van 'one night stands', maar van 'long term relationships', zoals mijn directeur vaak zegt. Misschien kan het zich ook niet vierkant achter al die 'winners' scharen." Piet de Jonge van Boijmans wijt het aan de museale verzuiling. "Je moet centralistisch denken om zo'n 'Made in Holland'-overzicht voor elkaar te krijgen. En dat lukt niet. Het werk van die kunstenaars wordt in Nederland wel tentoongesteld, maar verspreid over de musea. De recente stedenstrijd tussen Amsterdam en Rotterdam over een fotografiemuseum zegt genoeg over de Hollandse benepenheid. Bovendien lijden Nederlanders aan een pathologische relativeringsdrift: 'Zò goed zal het wel niet wezen'. Een groot gebaar maken kunnen we evenmin. We doen altijd een béétje mee, geen Guggenheim Bilbao, geen Tate Modern, geen groots gebaar, maar een beetje uitbreiding van een museum, een beetje architectuur tentoonstellen, en vooral geen imposante presentatie van al die Nederlandse architecten die in het buitenland ook al zo succesvol zijn."
Kunstmissionaris Dat het in Engeland met 'Britart' wél lukt ligt aan een 'ongeschreven scenario voor artistieke explosies', aan een synergie van kunstenaars, verzamelaars en critici, menen conservatoren. Een organisatie als de British Council treedt overal ter wereld als Britse kunstmissionaris op. Coelewij: "Britten zijn trots. 'We zijn geweldig', zeggen ze zelf, en iedereen gelooft er in. Dat geloof in jezelf is hier ver te zoeken. Veel buitenlandse tentoonstellingsmakers raken hier enthousiast over wat ze aan Nederlandse kunst te zien krijgen. Nederlanders zelf reizen liever naar het buitenland." De musea van Düsseldorf adverteren niet voor niets in Nederlandse kranten, volgens Piet de Jonge. En over al die kritiek op de eigentijdse kunst, geuit in de essays voor de NRC Handelsblad-wedstrijd, ach, daar moeten we ons niet druk om maken: een normale reactie op de avantgarde. Inderdaad, er wordt flinkt gereisd naar Londen, Parijs, naar het opgeknapte Centre Pompidou, naar tentoonstellingen van Cézanne en Twombly in Zwitserland. Dat Nederland zulke spraakmakende nieuwe musea en tentoonstellingen mist, heeft alles te maken met geld, zeggen de conservatoren. En dat geld voor jarenlange voorbereiding, voor kostbare bruiklenen, voor een doorwrochte publicatie of voor overname van een spraakmakende, buitenlandse tentoonstelling is er niet. En dan hebben de musea ook nog last van een " dirigistische staatssecretaris voor cultuur", Rick van der Ploeg, die 'publieksbereik', 'educatie', 'allochtonenbeleid' veel te eenzijdig benadrukt, met als gevolg "een enorme verschraling" en "socio-getinte programma's." "Het ontbreekt de overheid aan visie en durf om een écht kunstbeleid te voeren. Intussen bemoeit de politiek zich wél voortdurend tegen de musea aan", vindt Van Nieuwenhuyzen. "Musea moeten zich veel eigenwijzer opstellen. Een museum is geen politiek instrument en ook geen bedrijf dat producten aflevert. Vroeger zaten er mensen in de gemeenteraad van Amsterdam die volledig voor het Stedelijk gingen. Nu dwingt de politiek dat je ten koste van onderzoek en tentoonstellingen secundaire doelen nastreeft." De Jonge voelt zich volstrekt niet maatschappelijk verplicht om specifieke bevolkingsgroepen Boijmans binnen te halen. "Een museum ontleent zijn bestaansrecht aan zijn verleden en aan zijn bezit, en die collecties dienen goed geconserveerd en gebruikt te worden." "Een museum heeft niet als eerste taak om steeds meer mensen te trekken", vindt Coelewij. Dat kan bovendien niet, want er is de afgelopen decennia een groot aantal musea bijgekomen. "Toch voelen wij die druk voortdurend. Terwijl we veel liever mensen met andere ogen naar jonge kunst willen laten kijken. Lange tijd waren musea wars van het geven van uitleg. We weten nu dat dat noodzakelijk is, en daarvoor moet dus tijd en geld worden vrijgemaakt." Aernout Mik Volgens Tjan zijn de verzelfstandigde musea in hun voortbestaan hoe dan ook afhankelijk van overheden. Een museum dient dus aan hun eisen te voldoen. "De tentoonstellingsmalaise staat los van de politiek", meent Guldemond. "Het is allemaal een kwestie van inplannen. Wij, in het Van Abbe, kijken er inderdaad van op dat er elders nauwelijks opzienbarende tentoonstellingen van jonge kunst te zien zijn", aldus Guldemond, die meewerkte aan actuele tentoonstellingen als 'Cinéma, Cinéma', 'Douglas Gordon' en Aernout Mik. "En het is waar, als je als museum vierkant achter een Nederlandse kunstenaar staat, zoals het Van Abbe net deed met Mik, dan heeft dat effect op buitenlandse musea en galeries." Het Nederlandse publiek is verwend, meent Tjan. Een Utrechtse tentoonstelling van Rietveld of de Caravaggisten is in het buitenland een trekpleister van de eerste orde. Over de museale infrastructuur van Nederland niets dan goeds. Nieuwe musea in Groningen en Maastricht, een kostbare restauratie van het Haags Gemeentemuseum, het Centraal Museum is klaar, en nu worden Boijmans, het Van Abbe en het Rijksmuseum klaargestoomd voor de 21ste eeuw. Wat willen we eigenlijk nog meer? Wat zouden de conservatoren het eerst aanpakken als ze het voor het zeggen kregen? Ze zouden het liefst meteen die grensverkennende tentoonstellingen organiseren, meer wetenschappelijk onderzoek doen, open discussies voeren over het artistieke beleid, dat nu grotendeels door één man bepaald wordt, en een directeur niet meer voor het leven laten benoemen. "Als meer mensen meer verantwoordelijkheid en dus meer uitdaging krijgen, dan straalt zo'n breed gedragen beleid enthousiasme, dynamiek en betrokkenheid uit", verzekert Van Nieuwenhuyzen. Coelewij zou een schitterende Stedelijk-website laten ontwerpen om meer kennis over te dragen. Piet de Jonge zou Boijmans meer tot stedelijke ontmoetingsplaats transformeren, een breed opgezette serie cultuurprogramma's op 'prime time' op de televisie laten brengen, zoals de BBC heeft gedaan bij de opening van de Londense Tate Modern, en hij zou Boijmans opsplitsen: oude en klassieke kunst in het huidige gebouw, fotografie en videokunst naar het nieuwe beeldinstituut Las Palmas, zodat het "een statement voor de 21ste eeuw" kan worden. Alles valt of staat met die ene man aan de top en die kansen die hij je biedt, daar is men het wel over eens. Maar geen enkele conservator beklaagt zich. Guldemond reist veel en ziet veel, samen met zijn baas Jan Debbaut. Hij boft, want er bestaan directeuren die hun stafleden bij internationale manifestaties zoals Biënnales volstrekt negeren, die hen verre houden van hun netwerken en zich niet geroepen voelen om kennis over te dragen. Als conservator behoor je dienstbaar te zijn aan een museum, vindt een ieder. , ,Je dient niet jezelf, maar de kunstenaars op de voorgrond te schuiven", aldus Van Nieuwenhuyzen. "Ik voel me niet miskend", zegt Coelewij. Over het Centraal Museum niets dan goeds, aldus Tjan. Een transparante, functionele organisatie, waar elke conservator in alle openheid overal over meepraat, waar vele medewerkers - jong en oud - regelmatig met tentoonstellingen naar het buitenland reizen. Datzelfde museum kreeg in 1988 Sjarel Ex als directeur, toen 31 jaar oud en de jongste van Nederland.
|
NRC Webpagina's 11 AUGUSTUS 2000
|
Bovenkant pagina |
|