U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORT NIEUWS  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

Gert-Jan van Schoonhoven (red.): De nieuwe kaaskop. Nederland en de Nederlanders in de jaren negentig. Elsevier/Prometheus, 280 blz. ƒ26,95

Herman Pleij: Tegen de barbarij. Tegendraadse stukken over de Nederlandse beschaving. Prometheus, 168 blz. ƒ26,95

Herman Vuijsje en Jos van der Lans: Typisch Nederlands. Vademecum van de Nederlandse identiteit. Contact, 173 blz. ƒ29,90

Jort Kelder en Yvo van Regteren Altena: Extravaganza! Basics voor de bezittende klasse. Prometheus, 143 blz. ƒ31,95

Staalkaarten van het nieuwe Nederland

Oververhit poldervolk


Nu de millenniumwende in Nederland vlekkeloos is verlopen en er alleen hier en daar een burger beteuterd in zijn volle badkuip heeft staan staren, kunnen we de balans opmaken van vier decennia maatschappelijke modernisering. Een grafrede voor Partyland.

Sjoerd de Jong

Eerst nog een lesje van Grote Broer. Net over de drempel van de nieuwe eeuw, kan het grootste Nederlandse tv-succes aller tijden, uit Almere tot ons gekomen dankzij John de Mol, ons tot wegwijzer dienen. Zoals 'Klaas komt' de mantra was voor ingewijden in de jaren zestig, zo is 'Bart won' het wachtwoord voor het Nederland van de 21ste eeuw. De les die de overwinning van deze 23-jarige publieksfavoriet in het 'Big Brother-huis' ons kan leren, is immers een sociologische: het goudeerlijke platteland (Ruud) en de lepe grote stad (Willem) hebben het overtuigend afgelegd tegen het onbezorgde Suburbia (Bart).

Dat is niet verwonderlijk, voor wie een tour d'horizon maakt door welvarend Nederland. Economische parameters wijzen uit dat de natie zich in de jaren negentig virtueel vrijwel heeft losgemaakt van het continent en zich steeds meer naar het westen heeft bewogen. Terwijl de buurlanden nog met roestig gereedschap hun economie probeerden bij te sturen, vloerde Nederland het financieringstekort en de werkloosheid in één klap, en haalde voor het eerst meer binnen met beleggingen dan met inkomen uit arbeid.

Ook in cultureel opzicht hebben de Nederlanders zich ontpopt als de nieuwe Amerikanen. Na een pijnlijke recessie en twaalf jaar rentmeesterschap van Ruud Lubbers, stonden alle signalen de afgelopen jaren op groen voor een ongeremde verkenning van de verworvenheden van de jaren zestig, toen Nederland zijn tobberige geslotenheid afschudde en de grote wereld ontdekte: modernisering, individualisering, ontzuiling, en - wellicht de belangrijkste erfenis van het Woodstock- tijdperk - democratisering van het hedonisme.

De culturele vernieuwing van Nederland die toen in de grondverf werd gezet met de loonexplosie van 1964 en drie nummertjes Rolling Stones in het Kurhaus, is sindsdien onstuitbaar gebleken. Ze werd slechts tijdelijk onderbroken door een ideologische koortsaanval in de jaren zeventig en de noodgewongen soberheid van de jaren tachtig. Wie zichzelf nu op een doordeweekse middag terugvindt in een reuzenrad op de Dam, in korte broek tussen de Vinex-vaders, of in het warme bad van een rouwstoet tegen uitgaansgeweld, weet dat hij het land van de mannenbroeders heeft verlaten.

Eén onmiskenbare uiting van de ingrijpende culturele kwartslag westwaarts die Nederland in de jaren negentig heeft gemaakt, is de verfeesting van het polderland. Nederland werd Partyland. Tien jaar nadat gabber-dj Aad de Mooij in NRC Handelsblad uitlegde dat housemuziek en de bijbehorende feestcultuur zo'n weldadige 'Cro Magnon'-roes stimuleerden, is aan de upbeat polsslag van dit eigentijdse levensgevoel nergens meer te ontkomen. Voetbaltriomfen, loterijen, koninklijke verjaardagen, de zoveelste terugkeer van de Rolling Stones, een nieuw boek van Lulu Wang - het zijn evenzovele aanleidingen om de rijen te sluiten, een feest te geven, dronken te worden of de vlag uit te hangen. Desnoods halfstok, want jezelf therapeutisch uitleven kan ook in een stille omgang. De vrijetijdsbesteding 'uit je dak gaan' is van escapistisch achterdeurtje voor de Torremolinos-jeugd razendsnel opgewaardeerd tot steunbalk in de mentale architectuur van modern-volwassenen.

Hoopten apologeten van een ouder en strenger Nederland aanvankelijk nog dat die ontketende geestdrift een bevlieging was, in een aantal recente schetsen van het vernieuwde Nederland wordt juist die hedonisering van het polderland gezien als een waterscheiding. 'Het Nederlandse zelfbeeld van soberheid is vervangen door een zelfbeeld van het-kan- niet-gek-genoeg', citeren Herman Vuijsje en Jos van der Lans de socioloog Paul Schnabel in hun geestige en vaak trefzekere Typisch Nederlands. 'De Nederlander is geheel vernieuwd: we zijn een alternatief en hedonistisch volk geworden', doet samensteller Gertjan van Schoonhoven er nog een schepje bovenop in De nieuwe kaaskop, een bundel artikelen uit het weekblad Elsevier. Intussen werpen de yuppie-journalisten Jort Kelder en Yvo van Regteren Altena zich met hun gidsje voor onbekommerd genieten Extravaganza! op als schildknapen van de superrijken, die blijkens de hoofdstuktitels hun tijd verdelen tussen 'rijden', 'varen', 'vliegen' en zo meer, tot de dood erop volgt. Bij deze Robbedoes en Kwabbernoot vervoege men zich voor 'de kunst van het reizen zonder koffers, rijden vanaf zes cilinders en supersonisch vliegen in de wereld van witte kaviaar, zwarte truffels en roze champagne'.

Ovallend in deze staalkaarten van het supersonische Nederland is dat ze hun eigen diagnose belichamen. De morele paniek die de nationale introspectie op gezette tijden naar een hoger voltage voert als met plasseks, kinderporno of straatgeweld de fall out van individualisering en ontketening duidelijk wordt, lijkt hier niet aan de orde. Vrolijke zelfspot (Kelder/Van Regteren Altena), behoedzame scepsis (Vuijsje/Van der Lans), dat wel. Maar nergens worden we op domineestoon gewaarschuwd dat de natie dreigt te kapseizen in een zee van narcisme, zoals Robert Hughes dat in ons voorland deed met zijn filippica tegen politieke correctheid, Culture of Complaint (1992).

Het Elsevier-boek is het aanstekelijkste voorbeeld van dat goede humeur. Uit deze bundel reportages doemt het opgewekte zelfportret op van een suburbane middenklasse die baadt in luxe maar de deuren ondanks alle feestrumoer in de hengsels weet te houden dankzij nuchterheid en gezond verstand. We letten nog steeds goed op onze saeck, alleen gaat die zo ongelooflijk goed dat we het ons toestaan er 'onwijs' veel plezier bij te hebben.

De Nieuwe Kaaskop is een oefening in wat wel 'sociologische journalistiek' wordt genoemd, een hachelijk genre dat balanceert tussen database, bibliotheek en barkruk. In de jaren zeventig was het een populaire methode voor linkse opiniebladen die de pols van de samenleving wilden voelen, totdat de Haagse Post zich bij gebrek aan beter vastbeet in 'de nieuwe hond' en vergelijkbare maatschappelijke sprongen voorwaarts. Elsevier nam de fakkel over, toen eenmaal op de ruïnes van de jaren zeventig de liberale vlag wapperde en de economische hoogconjunctuur maatschappelijke scepsis minder urgent maakte.

In een groot aantal reportages wordt een beeld gegeven van het moderne goede leven, van 'de gedaanteverandering van de Nederlandse tuin' tot de almaar langer wordende jeugdfase van de Nederlander ('de veertiger van nu is de dertiger van toen'). Grafieken, staatjes, enquêtes en foto's van nieuwe menstypen (de 'informele baas', 'zachte vader', de 'spijkervrouw') completeren het beeld. Horizonbrede beschouwingen worden afgewisseld met mini-observaties, zoals die over het modieuze rugzakje dat in de jaren negentig 'op de rug van half Nederland hing'. Dat rugzakje bevat volgens Elsevier een mensbeeld: 'Dynamiek, bewegingsvrijheid, wereldsheid: het rugzakje is het ego-statement van het onburgerlijke individu'. Met de voetnoot dat deze onburgerlijkheid 'de nieuwe burgerlijkheid' is.

Zo is het, met het rugzakje. En zo wordt ook dit vrijblijvende non- conformisme - dat twintig jaar geleden door een polemischer Elsevier vermoedelijk aan de kaak zou zijn gesteld als onvolwassen linksigheid - moeiteloos ingepast in een liberaal Nederland dat behaaglijk pendelt tussen Suburbia en 'Pretstad' (de uitgaanscentra van de oude steden). En klaagde de Haagse Post begin jaren tachtig nog in een oprisping van zelfhaat over de 'gesel van de creativiteit' - het misverstand dat iedere kleiboetseerder ten diepste een Picasso is - nu juicht Elsevier maar half-ironisch: 'Iedereen origineel!'. Nu de VVD echt een volkspartij is geworden, lijken de ooit door Van Mierlo gemonopoliseerde jaren zestig in liberale kring eindelijk opgewaardeerd van een stormloop op de goede zeden tot de bakermat van een Nieuwe Nederlander. Zelfs ernstige zorgen over Nederlandse inertie en gebrek aan dynamiek - de 'stroperige staat' - lijken verstomd met de verpletterende successen van het 'poldermodel' en elke nieuwe draai opwaarts van de AEX-index. Waarom tobben, per slot van rekening, als je nog op tijd kunt 'instappen'?

Heeft de nieuwe kaaskop dan helemaal geen sores? Kan hij de onzekerheid die bij tijd en wijle de kop opsteekt over de toekomst succesvol bezweren met het geruststellende exorcisme van pedofielen en 'zinloos geweld'?

'Onze kwesties zijn besognes', concludeert Elsevier, 'serieuze issues willen maar geen kwesties worden.' Genoemd worden ze wel: de verruwing op straat ('blijft het gezellig in informeel Nederland?), de moeizame taakverdeling tussen man en vrouw, maar die 'besognes' doen weinig af aan het algemene beeld van een comfortabel land, met een tijdig hervonden collectief moralisme als voornaamste wapen tegen resterende wantoestanden. Ook Vuijsje en Van der Lans relativeren in het lemma 'burgerlijk' bij monde van de historicus J. Blom de schadelijke gevolgen van de culturele herverkaveling: 'Het accent (is verschoven) naar een individualistischer en libertairder variant. Maar intens burgerlijk en relatief vreedzaam is het land gebleven.'Toch is het de vraag of die vrede ongewapend kan blijven. De nationale totem- functie die de strijd tegen 'zinloos geweld' en kinderporno vervult, wijst immers nog op iets anders: de behoefte aan gedeelde zorgen en normen, voorbij de zegeningen van Partyland. In een samenleving die zijn 'ideologische veren' heeft afgeschud, waar de burger zich terugtrekt in Suburbia en de overheid vooral een logistieke functie krijgt, wordt het penibel om elkaar maatschappelijk de maat te nemen en blijft uiteindelijk neutrale professionaliteit over als hoogste goed. Welkom in Nederland Profi-land. Zolang de zaken goed lopen, is dat geen probleem. Maar wat gebeurt er als het onmogelijke zich aandient en de economische rugwind wegvalt?

Wie liever tegen de tijdgeest infietst, zonder buiten adem te raken, kan terecht bij de Amsterdamse hoogleraar letterkunde Herman Pleij, die in Tegen de barbarij een aantal 'tegendraadse stukken' over de Nederlandse beschaving heeft gebundeld. Hij komt het dichtst bij Robert Hughes, al draait hij de azijnfles aanmerkelijk minder wijd open. De strekking van zijn opstellen is onderhoudend, geestig, en ongetwijfeld een milde pleister op de ziel van iedereen die op straat wel eens een openbaar onderhoud heeft gehad met het ondernemende duo Opgeheven Middelvinger en Grote Bek, of is weggetoeterd door een mede-liberaal in een cabrio. Pleij geeft in barokke taal lucht aan zijn afkeer van 'geschreeuw, hoesten in het gezicht', 'luidkeels telefoneren met onwillige loodgieters in een volle treincoupé', en meer ongemak. Achter de bravoure van zijn titel schuilt 'een brave padvindersdroom': 'leven volgens de harmonie van een renaissancegevoel', ver weg van het gekrakeel van het gsm-reservaat. Ook Pleij wil anderzijds geen cultuurpessimist zijn, laat staan een 'ontregelde doemdenker'. Daarvoor heeft hij teveel historisch besef. Wie zich ergert aan het vertoon van onbeschaafdheid, 'probeert zich te distantiëren van de deiningen der geschiedenis', waarschuwt hij. Bovendien wijzen soap-tv en andere 'emotionele massage' in de massamedia mogelijk op een nieuwe 'mondiale beschavingsbeweging, die het eigen leed doeltreffend op vaste uren van de dag weet te dempen en die hoe dan ook het uiterlijk van het leven omstandig verfraait'. Ook elders manoeuvreert Pleij behendig tussen sarcasme en standbewuste relativering van morele paniek over de gesmade 'barbarij'. In de meeste van zijn beschouwingen bewijst Pleij opnieuw dat hij de gave des woords heeft, zelfs ten overvloede, zodat zijn 'tegendraadse stukken' hier en daar gevaarlijk overhellen naar erudiete woordkunst. De auteur amuseert zich zo goed met zijn eigen vondsten (vrouwen op het strand met 'hobbelend borstwerk', sportfanaten die 'een daartoe ongeschikte berg' beklimmen, stadions die 'ontbladerd' worden door relbeluste en bezopen hooligans) dat zijn polemiek dreigt te verdwijnen als... nu ja, als een voorthobbelend peloton dat wordt getroffen door een ontbladeringsmiddel.

Pleij heeft niettemin ook een echte steen des aanstoots, die raakt aan de onderhuidse spanningen in Nederland Partyland en Profiland. Het gelukzalige Suburbia dat Elsevier in kaart heeft gebracht, staat bol van de 'snel terugkerende benepenheid' en het 'opgekalefaterde burgermansfatsoen', smaalt de hoogleraar letterkunde.

Nu is het geen nieuws dat de meeste Nederlanders erg tevreden zijn dat hun seriële monogamie nog steeds uitmondt in een stabiel gezinsleven, al vertoont de televisie nog zoveel seksuele gruwelkabinetten als after dinner amusement en barsten de bushokjes uit hun voegen van de hitsige lingerie-reclame. Die 'nieuwe burgerlijkheid' - die elders juist wordt gevierd als een teken dat Nederland het spoor nog lang niet bijster is - is volgens Pleij echter 'loos'. Ze ontbeert 'geloof, traditie en de bijbehorende rituelen' en is derhalve hooguit een opportunistische pose of een doekje voor het bloeden.

Op het eerste gezicht is Pleij's conclusie een non sequitur. Er is nu juist niet voor niets sprake van nieuwe burgerlijkheid, kun je tegenwerpen: 'goed gedrag' van postmoderne professionals die traditie, overtuiging of zelfs maar een 'achterliggende gedachte' ontberen, en misschien niet eens missen.

Toch heeft Pleij gelijk. De fixatie op 'zinloos geweld' en andere post-materialistische onrust wijzen op een instabiliteit in de behaaglijke pendeldienst tussen Suburbia en 'Pretstad'. Nederland mag in de jaren negentig nog zo ver zijn opgeschoven naar de Nieuwe Wereld, en er mag nog zoveel wanstaltigheid worden aangeklaagd als 'amerikanisering', de achilleshiel van het moderne Nederland is eerder dat het nog niet Amerikaans genoeg is. De olijke 'nieuwe Nederlander', zoals die oprijst uit de almanak van Elsevier en andere complimenteuze zelf-exegese in dag- en weekbladen, heeft vooral een vlotte lifestyle, maar nog lang geen nieuwe identiteit. Het grote voorbeeld Amerika is niet gebouwd op zo'n vrijblijvende lifestyle, maar op een nationaal idee. Een democratisch visioen, geboren op het snijvlak van individuele prestatiezucht en gemeenschapszin - met in die laatste eigenschap een latente hysterie die in barre tijden manifest kan worden, zoals de recente martelgang van Bill Clinton op de elektronische biechtstoel nog eens heeft uitgewezen.

Nederlanders raken bij zwaar weer eerder depressief, lamlendig of verongelijkt. De keerzijde daarvan is, dat ze ook de Amerikaanse bevlogenheid missen voor sociale controle en interventie binnen een seculiere gemeenschap van ongelijksoortige lotgenoten. De marsen tegen zinloos geweld dragen de amorfe boodschap uit dat 'het een keer moet ophouden'. Maar wie moet daarvoor zorgen? Daar gaapt de leemte tussen Partyland en Profiland: de schakel tussen hedonisme en professionaliteit, een Nederlandse variant van de 'Amerikaanse Droom', kan niet van één van beide polen komen. Het bezielen van een samenleving die tussen het feestgedruis door met haar eigen moralisme geen raad weet, is een zwaardere opgave dan Ruud, Willem en Bart samen in hun container te Almere hebben doorstaan.

NRC Webpagina's
7 JANUARI 2000

Archief
Boeken


( a d v e r t e n t i e s )

Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) DECEMBER 1999