|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Na een lange periode van voorweken en sorteren, is er soms nog een
tussenstap. Bij Heel Moeilijke Stukken (vaak gaan die niet over een
enkele film, maar vereisen die een synthese van informatie uit zeer
ongelijkwaardige bronnen) moet ik eerst een uur in het bad gaan liggen
om na te denken, om een staketsel op te bouwen, waar de feiten en
meningen om heen gedrapeerd kunnen worden. Dan begint het bezoek aan de
winkel in mijn kop. Als een bezetene rausch ik dan ingrediënten
bij elkaar en kook tegelijkertijd. Het gaat niet alleen om smaak en
consistentie, maar ook om de presentatie: een goede recensie moet ook
iemand boeien die nooit naar films kijkt, en slechts marginaal
geïnteresseerd is in het onderwerp. De amusementswaarde van een
filmrecensie is vaak hoger dan die van een literaire of een
balletkritiek, misschien wel omdat entertainment ook een
belangrijk doel van filmmakers vormt. Daarentegen vind ik filmrecensies
die alleen maar leuk willen zijn doorgaans stomvervelend en futiel,
cabaretnummers ter meerdere eer en glorie van de auteur, en ten koste
van de filmmakers.
Voor wie zijn filmkritieken eigenlijk bedoeld? Het eenvoudige antwoord luidt: voor de lezer van de krant, die immers door die krant te kopen in zekere zin de opdrachtgever van de filmcriticus is. Er is ook een gecompliceerder antwoord denkbaar, zeker indien men wil voorkomen dat de verhouding krantenlezer-criticus louter gedefinieerd zou worden als die tussen een consument en een consumentenvoorlichter. Lang is film niet alleen de jongste kunst geweest, maar ook de tak van kunst die verreweg het grootste publiek trekt. Nu er ook recensies geschreven worden over televisie en popmuziek, is die positie van film niet meer uniek, maar zijn filmrecensies nog wel steeds bij uitstek het voorbeeld van een mogelijke discrepantie tussen de smaak van de criticus en die van het publiek. Literaire critici schrijven alleen over literatuur, en laten tachtig procent van de boeken die verschijnen onbesproken. Ze richten zich alleen op de kwalitatieve bovenlaag van de literaire productie en schrijven voor een klein en elitair publiek. Desondanks, misschien moet ik zeggen: juist daarom, is hun gezag groter en hun maatschappelijk-culturele status hoger dan die van filmcritici. Filmredacties van dagbladen plegen over alle soorten films te schrijven en streven naar een volledige behandeling van alle films die in de Nederlandse bioscoop uitkomen, een kleine driehonderd titels per jaar, aangevuld met de belangrijkste alleen op video gedistribueerde titels. Ik ben een fervent verdediger van dat beleid, dat regelmatig ter discussie wordt gesteld door hoofdredacties en ook door lezers. Zou het niet beter zijn wanneer ook filmcritici uitgebreider zouden schrijven over minder, zorgvuldig op kwaliteit of belang geselecteerde films? Afgezien van het feit dat langere recensies naar mijn idee niet per definitie betere recensies zijn, vind ik het uiterst zinnig om het complete bioscoopaanbod kritisch te volgen. Allereerst is het een buitenkansje, dat er een kunstvorm bestaat die de criticus in staat stelt om het binnen natuurlijke begrenzingen (de in de Nederlandse bioscoop uitgebrachte, ondertitelde en voor elke betalende toeschouwer toegankelijke films) volledige corpus te volgen. Dat corpus is niet hetzelfde als de volledige wereldfilmproductie in een jaar, die misschien het tien- of twintigvoudige bedraagt. De natuurlijke zeef van bioscoopdistributie en dus van toegankelijkheid vormt een alleszins verdedigbare begrenzing. In dat opzicht dient de filmcriticus de filmconsument, en ook een beetje het filmbedrijf, dat er blindelings op kan rekenen dat een in de bioscoop uitgebrachte film ook een recensie in de dagbladen zal opleveren. Wie het reclamemateriaal van videodistributeurs wel eens onder ogen krijgt, weet dat in die kringen de benaming 'bioscooptitel' als een onderscheiding geldt: kennelijk is de film in dat geval goed of belangrijk genoeg geweest om er de slechts in hoge uitzondering tot direct rendement leidende investering van een bioscoopdistributie aan te verbinden. De overwegingen van het bioscoopbedrijf zijn van minder belang voor de beslissing alle films te bespreken dan twee andere argumenten. Heel vaak is immers in het verleden gebleken dat op het eerste gezicht 'nederig' lijkende films in de loop van de filmhistorie aan belang winnen. Voorbeelden zijn de Amerikaanse B-films die door de Franse filmcritici van de jaren vijftig gecanoniseerd werden, maar ook in mijn ruim twintigjarige ervaring als filmcriticus heb ik al meegemaakt dat in eerste instantie nauwelijks serieus genomen filmgenres later een plaats vonden in de programmering van het International Filmfestival Rotterdam. Ik zat in de jaren zeventig wel eens als enige filmcriticus bij voorstellingen in inmiddels verdwenen B-bioscopen van horrorfilms van David Cronenberg, van karatespektakels uit Hongkong of zelfs van pornofilms, die binnen twee decennia 'ontdekt' werden door de programmeurs van het Rotterdamse festival. De filmkunst werd geboren op de kermis, overigens net als toneel en opera, maar heeft nog steeds het contact met de mestvaalt niet verloren. Je doet film geen recht als je je neus zou ophalen voor de daar groeiende bloemen, en zou wachten tot ze in gedroogde vorm later door een eigenwijze botanicus alsnog gepresenteerd worden. Het tweede argument voor het bespreken van alle bioscoopfilms is van sociologische aard. Niet alleen de filmkunst wordt voortdurend gevoed door in eerste instantie schijnbaar onbetekenende fenomenen, maar ook de samenleving heeft er kennelijk belangstelling voor. Filmkritiek is ook een vorm van eigentijdse geschiedschrijving, die er als de kippen bij moet zijn wanneer de goede smaak weer een stukje verlegd wordt. Als ik zou moeten kiezen voor de opening van de filmpagina tussen de zeventiende film van de Portugese grootmeester Manoel de Oliveira en Rambo 3, dan kies ik voor de laatste. Niet omdat daar een groter publiek in is geïnteresseerd, maar omdat de maatschappelijke invloed van Rambo relatief aanzienlijker is dan de bijdrage van de jaarlijkse film van De Oliveira aan de ontwikkeling van de filmkunst. Het serieus in kaart brengen door filmcritici van de onderkant van het filmaanbod kan ook dienen om vooroordelen te bestrijden. We waren in NRC Handelsblad aan de late kant (maar nog altijd eerder dan de meeste andere kranten) met het bespreken van de quasi-documentaire serie Faces of Death, omdat dit fenomeen uitsluitend op video verkrijgbaar is en dan gemakkelijk aan de aandacht ontsnapt. Diverse politici en burgers die een voorstander zijn van filmcensuur hadden er al eerder lucht van gekregen, en veelal uit de tweede hand de meest flagrante nonsens verspreid over Faces of Death, met het doel de overheid weer eens te laten ingrijpen. Traditioneel boezemt de macht van bewegende beelden, hun suggestiviteit en toegankelijkheid voor het breedst denkbare publiek, autoriteiten angst in. Dezelfde gedachtengang is nu terug te vinden in het debat over kinderporno op Internet. Waarom zouden bewegende beelden onderworpen moeten zijn aan censuur vooraf en door de drukpers verspreide woorden en stilstaande beelden slechts achteraf door de rechter beoordeeld hoeven worden? De drogreden is dat met name jeugdige kijkers diepgaander beïnvloed zouden worden door bewegende beelden dan door foto's. De werkelijke reden lijkt eerder te liggen in de traditionele angst voor uitingen van een massacultuur met een democratisch karakter. De grootste revolutie van de twintigste eeuw lag in de beschikbaarheid voor iedereen van bewegende beelden, zonder tussenkomst van de heersende culturele elite. Je hoeft er zelfs niet voor te kunnen lezen, om naar het journaal te kijken, naar een pornofilm, een videoclip, de televisiereclame, een propagandafilm of een blasfemisch kunstwerk van Buñuel. Lang hebben censors, zedenbeschermers en, in Nederland, de leiders van de levensbeschouwelijke zuilen een filter kunnen houden onder de vrije stroom van beelden. Nu de kraan definitief open staat, moeten film- en televisiecritici niet dweilen, maar als een spons al die nattigheid in zich opnemen, zonder vooringenomen houding ten opzichte van hoge of lage kunst. De verbeelding is aan de macht, gezag kan de filmcriticus zich alleen verwerven door op grond van eigen smaak en ervaring een ordening aan te brengen, en niet als spreekbuis van de inmiddels bij gebrek aan belangstelling opgeheven enige echte 'goede smaak'.
|
NRC Webpagina's
26 MAART 1999
Domicilie,
|
Bovenkant pagina |