NIEUWSSELECTIE
KORT NIEUWS
RADIO & TELEVISIE
MEDIA
'Pulp Friction: de verbeelding en de macht' werd op 25 maart
uitgesproken door Hans Beerekamp als gastdocent filmkritiek aan de
letterenfaculteit van de Rijksuniversiteit Groningen. |
|
Lezing gastfilmcriticus
De verbeelding en de macht of: Pulp Friction
Door Hans Beerekamp
Na tien jaar literaire critici als gast te hebben ontvangen,
nodigde de Rijksuniversiteit Groningen voor het eerst een filmcriticus
uit om zijn ideeën te delen met studenten en andere toehoorders.
Ik ben zeer erkentelijk voor de eer van die uitnodiging, in het
bijzonder aan Annie van den Oever, Frans Westra en de andere leden van
de begeleidingscommissie. Tegelijkertijd ben ik, wellicht ten onrechte,
enigszins bevangen door een ongemakkelijk gevoel. Zijn de
uitgangspunten van een filmcriticus, die ik zal proberen te formuleren
en die, omdat ze nog zelden ergens beschreven staan, in hoge mate zijn
bepaald door mijn eigen ervaringen en opvattingen, wel in
overeenstemming te brengen met enige wetenschappelijke praktijk? Het
beroep van filmcriticus is een tamelijk specifieke discipline, die naar
mijn stellige overtuiging op gespannen voet staat met wetenschap, maar
ook, zij het in veel mindere mate, met 'gewone' journalistiek.
| Illustratie Olivia Ettema |
In 1979, toen ik een vast dienstverband kreeg aangeboden als
filmredacteur van NRC Handelsblad, heb ik nogal rigoureus afscheid
genomen van de wetenschap. Ik was op dat moment een paar maanden
verwijderd van mijn doctoraalexamen psychologie en werkzaam als
kandidaats-assistent bij het Research Instituut voor de Toegepaste
Psychologie in Amsterdam, geleid door prof.dr. A.D. de Groot. In zijn
handboek Methodologie schrijft De Groot voor hoe de sociale
wetenschapper zich dient te houden aan de stringente regels van het
falsifieerbare en herhaalbare experiment. Slechts één
enkele uitzondering staat De Groot de wetenschapper toe: in het stadium
van de hypothesevorming mag de onderzoeker zich door van alles laten
leiden, door zijn intuïtie, zijn humeur, zijn voorkeuren, ja zelfs
door het spel van de vlammetjes in een knapperend haardvuur. Vooral die
laatste bron van inspiratie sprak me aan: ik deed al een jaar of
vijftien niets liever dan staren naar de vlammetjes in het haardvuur
van de bioscoop, flakkerende schaduwen, die een andere werkelijkheid
representeren. Plato beweerde tweeduizend jaar geleden in zijn Mythe van
de Grot al dat wat wij als realiteit waarnemen in feite slechts een
projectie is, de zichtbare verafschaduwing van een niet-kenbare
werkelijkheid. Je moet het er maar mee doen, had ik voor mijzelf
besloten: met film als kenbare en bruikbare werkelijkheid, die vaak
meer helderheid en inzicht verschaft dan de chaotische, niet geordende
alledaagse realiteit; en met het nog uitsluitend formuleren van
hypothesen over die geprojecteerde werkelijkheid. In wetenschappelijke
zin zijn uitspraken van filmcritici dus van zeer beperkte waarde. Ze
dragen in principe niet bij aan theorievorming, maar zijn slechts
voorlopige, subjectieve interpretaties. Die dienen wel gestoeld te zijn
op een ruime mate van ervaring en inzicht. Die ervaring en dat inzicht
kunnen verworven worden door het zien van veel films, maar ook door
kennis over de manier waarop films tot stand komen, kennis van de
filmgeschiedenis, een zeer ruime algemene ontwikkeling en
levenservaring, interesse in maatschappij, cultuur en geschiedenis.
Maar als een eerstejaarsstudent een filmcriticus vraagt welke criteria
hij eigenlijk hanteert om tot een oordeel te komen, dan kan de criticus
breed grijnzend antwoorden: 'Geen enkel ander criterium dan mijn eigen
ervaring, inzicht en gevoel'. Daarom besloot ik dan ook met grote
tevredenheid om niet af te studeren en daardoor voor mijzelf de
mogelijkheid af te sluiten om ooit nog wetenschap te bedrijven.
Voordat ik een paar van de problemen zal behandelen die aan deze
definitie van het beroep van filmcriticus kleven, eerst nog een
opmerking over filmwetenschap. Er zijn in Nederland een paar filmcritici
die Film en Televisiewetenschap hebben gestudeerd, maar de meeste
hebben een andere vooropleiding: filosofie, geschiedenis, Nederlands,
een enkeling komt direct uit de journalistiek of van de Filmacademie.
Zou een studie Film en Televisiewetenschap niet de ideale vooropleiding
kunnen zijn voor een filmcriticus, die het vervolgens vrij staat om
alle wetenschappelijke ballast overboord te gooien en enig baat te
behouden bij inzichten uit bij voorbeeld filmhistorie en semiotiek? Ik
heb weinig kennis van de manier waarop deze zeer jonge tak van
wetenschap in Nederland bedreven wordt, maar durf wel te stellen dat er
weinig publicaties zijn op dat gebied waar ik als filmcriticus bij mijn
beroepsbeoefening baat bij heb. Om u vast een voorbeeld te geven van de
manier waarop een filmcriticus zijn beweringen pleegt te staven, kom ik
nu met twee anecdotes op de proppen. De eerste betreft een ontmoeting
met Eric de Kuyper, de oprichter van de vakgroep Film- en
Opvoeringswetenschappen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en de
grote propagandist in Nederland van de semiotische filmanalyse. Ik
vroeg De Kuyper wat volgens hem de praktische waarde kon zijn van de
toepassing van semiotische inzichten. Hij vertelde toen vol
enthousiasme over de colleges die hij zelf in Parijs bij Roland Barthes
had gevolgd en die me deden denken aan het soort inspiratie dat je als
lezer van een gepassioneerde filmcriticus kunt opdoen. Ik was niet
tevreden met dat antwoord, en vroeg dóór. Toen kwam De
Kuyper met een voorbeeld dat mijn vermeende Popperiaanse, onlatijnse
geest zou moeten bevredigen: ,,Een semioticus kan voorspellen wat voor
kleur de jurk van de ster in de eerstvolgende scène van een film
van Vincente Minnelli zal zijn''. Daar heb je als filmcriticus, geloof
ik, niet zo veel aan, temeer daar ik mij als filmkijker graag laat
verrassen.
Lees verder
|
NRC Webpagina's
26 MAART 1999
( a d v e r t e n t i e s )
Domicilie,
voor wie zich vestigt in het buitenland.
|