K U N S T
|
NIEUWSSELECTIE
|
De Sterren
Al Pacino
Door PIETER STEINZ
Je kunt honderdduizenden fans hebben, miljoenen toucheren voor een hoofdrol en prijzen winnen bij de vleet - een superster ben je pas wanneer je naam een begrip is. Of beter nog, wanneer iedere nieuweling die ook maar een beetje op je lijkt met jou in verband wordt gebracht; wanneer talentenjagers over de hele wereld op zoek zijn naar de nieuwe jij. Alfred Pacino, net als Hendrik Johannes Cruijff jarig op 25 april (maar zeven jaar eerder geboren in New York City), is zo'n superster. De lijst van acteurs die in de afgelopen decennia werden uitgeroepen tot de nieuwe Pacino, is lang; alleen al in de laatste jaren viel die eer te beurt aan Joe Mantegna, Ray Liotta, Nicholas Cage, Johnny Depp en Andy Garcia. Maar geen van hen kan tippen aan Pacino's streng-stoere uitstraling of aan zijn palmares waarop ten minste een dozijn memorabele rollen te vinden zijn, van de gedoemde heroïneverslaafde in Panic in Needle Park (1971) tot de nietsontziende politieman in Heat (1995). De hoogtijdagen van Al Pacino waren de jaren zeventig, toen hij na zijn genuanceerde portrettering van een mafiadon in The Godfather I (en The Godfather Part II, 1974) bewees dat hij niet vast zat aan stereotiepe rollen als flamboyant-criminele Italo-Amerikaan. De in Lee Strasbergs Actors Studio geschoolde Pacino speelde een onconventionele corruptiebestrijder in Serpico (Sidney Lumet, 1973), een homoseksuele bankrover-gijzelnemer in Dog Day Afternoon (Lumet, 1975) en een idealistische advocaat in ...And Justice for All (Norman Jewison, 1979). Zijn specialiteit was (en is) het vulkanische acteren: de emoties smeulen onder het oppervlak - totdat ze met een explosie naar boven komen. Anders dan zijn generatiegenoot Robert De Niro (met wie hij in Heat enkele zinderende acteursduels uitvecht) heeft Pacino maar in een twintigtal films gespeeld. In de jaren tachtig, toen hij een tijd lang artistiek directeur was van de Actors Studio, verdween hij zelfs bijna van het witte doek. Pacino keerde terug naar het toneel waar hij twintig jaar eerder begonnen was, en speelde onder meer Shakespeare in Central Park. Toen hij vorig jaar als regisseur debuteerde, was dat met een documentaire over Richard III. Acht keer werd Al Pacino genomineerd voor een Oscar; hij won hem uiteindelijk in 1992, als de blinde ex-militair in Scent of a Woman. Twee jaar eerder had hij nog één keer het personage gespeeld waarmee hij sinds 1971 vereenzelvigd werd: Michael Corleone in Coppola's derde deel van The Godfather. De film was niet de beste uit de cyclus, maar markeerde Pacino's officieuze terugkomst als leading man in Hollywood. De superieure rollen die hij sindsdien speelde - in Glengarry Glen Ross, in Carlito's Way, in Heat en nu in Donnie Brasco - bewijzen dat er niet gezocht hoeft te worden naar 'de nieuwe Al Pacino'. De oude kan nog wel even mee.
|
NRC Webpagina's
23 APRIL 1997
|
Bovenkant pagina |