O P I N I E
|
NIEUWSSELECTIE
|
H O O F D A R T I K E L :
De oudere werknemer
Het beleid is vanuit het gezichtspunt van destijds een succes gebleken. Samen met andere sociale vangnetten heeft de VUT ertoe geleid dat nu 74 procent van de 55-plussers zich definitief van de arbeidsmarkt heeft teruggetrokken. Dat zou reden moeten zijn tot tevredenheid, want zelden kunnen beleidsmakers op dergelijke resultaten bogen. Maar het tegendeel is het geval. Volgens de nieuwe leer moeten ouderen langer aan het werk worden gehouden, in hun eigen belang en in het belang van de bedrijven die hun ervaring nog niet kunnen missen. Het voortijdig vertrek van driekwart van de 55-plussers blijkt toch ook nadelen op te leveren. IN HET AKKOORD over het nieuwe ouderenbeleid in de Stichting van de Arbeid gaan intussen een paar paradoxen schuil. Hoe valt bijvoorbeeld de herrezen behoefte aan ouderen op de werkplaats te rijmen met het voornemen die ouderen hun bevoorrechte positie weer te ontnemen? De loonkosten moeten omlaag, zegt ook de vakbeweging. Anders wordt de verleiding voor de werkgevers te groot om ouderen als eersten te ontslaan zodra er op de werkvloer moet worden gesnoeid. Voor de vakbeweging zijn de lonen zelf onaantastbaar. Dat betekent dat de privileges uit het inmiddels afgedankte vorige ouderenbeleid moeten worden afgestaan. Maar waren die ouderen nou nodig of niet? Het klinkt alsof de eerste schoten worden gelost in een oorlog tussen de generaties. De kosten van het ouderenbeleid in al zijn facetten zouden binnen dertig jaar onbeheersbaar worden als niet nu wordt ingegrepen, luidt een voorspelling. Die voorspelling geldt overigens niet alleen voor Nederland. Een van de oplossingen is het limiteren van het pensioensysteem, een andere voorziet in het langer aan het werk houden van ouderen dan de gewoonte is geworden en mogelijk zelfs langer dan de nu werkende generaties zich kunnen herinneren. Maar onder de van kracht zijnde regelgeving zijn werkende ouderen ook duur. Vandaar de overwogen 'demotie' - de ruimte die werkgevers wordt gegund om op hun oudere werknemers flink te korten. DE BELOFTE in het nieuwe akkoord is dat het allemaal zal gebeuren op basis van vrijwilligheid. Maar wat zal die vrijwilligheid voorstellen als de oudere werknemer wordt geconfronteerd met de keuze tussen ontslag en het inleveren van verkregen rechten? Want dat verband wordt toch gelegd. Wanneer de werknemer het zenith van zijn loopbaan heeft bereikt zal hij tegen een lagere beloning een bijzondere inspanning moeten leveren om zijn arbeidsplaats te kunnen behouden. Dat is wel een bijzonder opvallend verschil met de bestaande situatie, waarvoor de oudere werknemer van nu overigens de nodige loonoffers heeft gebracht. Voorwaarde, voor het geval dat mocht worden vergeten, voor het succes van het zogenoemde poldermodel. De onderliggende overweging dat de produktiviteit van ouderen terugloopt en dat daarom een ingreep is gerechtvaardigd, past niet bij de constatering dat de ervaring van ouderen niet kan worden gemist en dat ze daarom voor de werkvloer behouden moeten blijven. Het kan niet tegelijk waar zijn. Maar zelfs als het eerste het geval is, behoren in het verleden door werknemers geleverde prestaties niet te worden afgeschreven als ging het om een verouderde machine of door technologische innovatie achterhaalde hard en soft ware. In de arbeidsverhoudingen in Nederland heeft tweezijdige loyaliteit lange tijd een belangrijke rol gespeeld. De gevolgen van het nieuwe ouderenbeleid in al zijn onderdelen zijn niet te overzien. Maar vaststaat dat het verwachte voordeel niet zal opwegen tegen het verlies aan loyaliteit van de werknemer met zijn werk - en met het bedrijf waar hij dat werk verricht. Over produktiviteit gesproken.
|
NRC Webpagina's
16 APRIL 1997
|
Bovenkant pagina |