M E D I A
|
NIEUWSSELECTIE
|
Primeurjacht media leidt tot hijgen èn verzwijgen
Door KEES VERSTEEGH
De anekdote is afkomstig uit het boek Zonder rood geen paars van de onlangs vertrokken PvdA-politicus R. Vreeman. Ze vormt een aardige illustratie van de latente oorlogsstemming die soms tussen politiek en pers heerst. Genoemde passages zijn tevens interessant materiaal om naast het stuk te leggen van P. Beljon, de ex-woordvoerder van de inmiddels eveneens ex- CDA- fractievoorzitter Heerma (NRC Handelsblad, 11 maart). Beljon verdween onlangs van het 'oorlogsfront', maar loste na zijn vertrek uit Den Haag nog één laatste schot richting parlementaire journalistiek. Hij kritiseerde de 'journalistieke polonaise' en verweet politieke journalisten achter elkaar aan te lopen, nog al eens te overdrijven, te veel gericht te zijn op personen, en vooral op beelden af te gaan. Dat laatste is precies hetgeen Istha en De Hond de PvdA-Kamerleden aanbevalen. Toch is het te gemakkelijk de aanval van Beljon met een jij-bak af te doen. Daarvoor is het onderwerp te belangrijk. Enkele observaties snijden bovendien hout, al zijn ze niet nieuw. Maar vergeleken met bijdragen uit het verleden over dit onderwerp, valt Beljons artikel bitter tegen. Hij blijkt er niet alleen weinig aan toe te voegen te hebben, hij maakt zich ook schuldig aan aperte overdrijving. Natuurlijk herkent iedere televisiekijker het beeld van samenklonterende journalisten rond een politicus-in-het-nieuws. Maar dat betekent nog niet dat Pavlov de grootste vriend is van journalisten, en pupillenvoetbal hun favoriete sport, zoals Beljon suggereert. ,,Parlementair nieuws blijkt in veel gevallen gewoon niet waar te zijn'', schrijft Beljon. Soms heeft hij daarin gelijk, maar ,,in veel gevallen''? Beljon lanceert een sweeping statement, waarop hij geen concrete bewijsvoering laat volgen. ,,Nieuws is een afspraak onder journalisten'', zo citeert Beljon oud-radioverslaggever Sorgdrager. Getuige de vaak verschillende politieke berichtgeving in de media, wordt deze afspraak zo vaak geschonden, dat de vraag opdoemt of zo'n afspraak überhaupt bestaat. Er wordt vaker aan eigen weging van het nieuws gedaan dan Beljon schrijft. Toen bekend werd dat een zoon van VVD -leider Bolkestein verdacht werd van bijstandsfraude, vonden sommige kranten dat nieuws wegens de familieverwantschap. Andere krantenredacties oordeelden - ongestoord door snorrende camera's of papegaaien-gefladder, maar na degelijk debat - dat de privacy van de genoemde gerespecteerd diende te worden, en deden er het zwijgen toe. De oud- CDA -voorlichter meent verder dat veel journalisten een meningsverschil aanzien voor een ruzie of nog erger. ,,Vaak is er wat aan de hand, maar helaas, vaak ook niet.'' Beljon heeft gelijk als hij doelt op een fenomeen uit het begin van deze kabinetsperiode. Veel discussies in het parlement tussen de drie paarse regeringsfracties werden aanvankelijk door koppenmakers aangezien voor conflicten binnen de coalitie. Maar dat ging vanzelf over. Voor andere gevallen geldt net zo goed het omgekeerde: dat journalisten juist niet scherp genoeg kunnen analyseren. Eén voorbeeld ter illustratie. April 1994 zei de toenmalige premier Lubbers in een televisie-optreden PvdA-leider Wim Kok net zo'n goede kandidaatpremier te vinden als zijn kroonprins Brinkman. De volgende dag publiceerde een krant een analyse onder de kop: 'Lubbers laat Brinkman keihard vallen'. De premier was razend en brandmerkte de analyse als 'kwaadaardig'. Hij beschouwde het stuk als het zoveelste voorbeeld van een perscampagne tegen het CDA. Anderhalf jaar later onthulde de publicist Marcel Metze in De Stranding dat Lubbers een half jaar eerder zijn kroonprins had opgegeven als kandidaatpremier, en niet alleen dat: Lubbers had serieuze plannen zijn kabinet voortijdig te laten ontploffen om het roer in handen te kunnen houden. Beljon heeft gelijk als hij de concurrentie van het toegenomen aantal media op het Binnenhof aanwijst als aanjager van de primeurjacht. Maar ook hier geldt: degene die het tegenovergestelde beweert - dat diezelfde concurrentie juist leidt tot het onderwaarderen van elkaars primeurs - heeft evenzeer gelijk. Lang niet altijd brengen kranten, ook deze krant niet, de largesse op om belangrijk nieuws van een concurrerend medium, zelf even prominent te presenteren. Concurreren betekent niet alleen hijgen, ook verzwijgen. Ministers, Kamerleden en andere vertegenwoordigers van overheidsinstellingen spelen daar handig op in. Zeker als eigen belangen geschaad dreigen te worden, bevestigen ze bij journalisten van concurrerende media graag de indruk dat er niets aan de hand is. Concurrentie leidt dan niet tot de door Beljon gesignaleerde primeurjacht, maar eerder tot het tegenovergestelde: dat de media hun rol van luis in de pels van de macht onvoldoende waarmaken. Intrigerende vraag is welke rol in zulke gevallen woordvoerders dienen te spelen. Moeten ze woordvoeren, hetgeen in de praktijk soms wil zeggen: de belangen van hun broodheren beschermen en een verhaal onschadelijk maken? Of moeten ze voorlichten: zo objectief mogelijk proberen de achtergronden van de kwestie schilderen? Aan het maken van dit onderscheid komt Beljon niet toe, laat staan aan een antwoord op die vraag. De journalistiek is een leerproces, elke dag weer. Deskundigheid, afstandelijkheid en zelfkritisch vermogen zijn doelstellingen die steeds opnieuw waargemaakt moeten worden. Niet alleen het interne debat, ook kritische artikelen van buitenstaanders kunnen daartoe bijdragen. Het stuk van Beljon valt buiten die categorie.
Kees Versteegh is redacteur van NRC Handelsblad.
|
NRC Webpagina's
27 MAART 1997
|
Bovenkant pagina |