U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
    V O O R P A G I N A  
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORTE BERICHTEN  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  
S c h a k e l s


Sociaal Cultureel Planbureau

'55-plusser moet langer doorwerken'

Door een onzer redacteuren
DEN HAAG, 26 FEBR. De arbeidsdeelname van ouderen moet ten minste verdubbelen om de VUT en andere uitkeringen aan ouderen in de toekomst betaalbaar te houden.

Dat is een van de belangrijkste conclusies van de rapportage Ouderen 1996 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), een tweejaarlijkse beleidsnotitie voor het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).

Per 1 januari 1996 telde Nederland ruim 3,5 miljoen personen van 55 jaar en ouder. Van de bevolking tussen de 55 en 64 jaar heeft slechts 26 procent nu een betaalde baan. Veel ouderen stoppen nog steeds ruim voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd met werken. Als de huidige verhouding tussen werkenden en uitkeringsgerechtigde ouderen gehandhaafd blijft zou dit betekenen dat in het jaar 2010 een half miljoen ouderen meer dan nu (van 1.033.000 naar 1.533.000) een sociale-zekerheidsuitkering zal ontvangen. Dit is een toename van vijftig procent. De kosten van de uitkeringen worden dan geraamd op zo'n 38 miljard gulden.Ook in 1993 waarschuwde het SCP al voor het teruglopen van de arbeidsdeelname door ouderen en de kosten van de sociale-zekerheidsuitkeringen. Toen zei het SCP dat de overheid het initiatief moest nemen om deze collectieve lasten voor oudere werknemers te verminderen door het invoeren van een systeem van 'flexibele deeltijdpensionering'. Zo'n stelsel biedt ouderen de gelegenheid vanaf een bepaalde leeftijd geheel of gedeeltelijk te stoppen met werken. Wie vroeg stopt krijgt een relatief laag pensioen, wie lang doorwerkt krijgt een hoger pensioen. Die mogelijkheid is er nu, maar dreigt eveneens onbetaalbaar te worden.

De financiële positie van ouderen is over het algemeen gunstig, blijkt uit de rapportage. Ongeveer een derde van de 65-plussers heeft een inkomen boven modaal. Daarnaast beschikken deze ouderen over een substantieel vermogen, veelal zeen eigen woning die vrij is van hypotheek. De helft van de ouderen heeft een inkomen tussen modaal en het sociaal minimum en vijftien procent moet rondkomen van een minimuminkomen. De meeste ouderen wonen zelfstandig in een gewone woning. Slechts 180.000 van de twee miljoen 65-plussers (dat is 9 procent) wonen in een verzorgingshuis of verpleeghuis. Van hen houden ongeveer 40.000 mensen na het betalen van vaste kosten, zoals verzekeringen, eigen bijdragen voor hulpmiddelen en andere zorguitgaven, nauwelijks geld over voor privé-uitgaven. Aan de ontwikkeling van vervroegd uittreden ligt een maatschappelijke visie ten grondslag. In de jaren tachtig overheerste de opvatting dat de mogelijkheid om vervroegd uit te treden ruim aanwezig moest zijn. Dat was beter voor het welzijn van de ouderen als ook voor de jonge nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Nu wordt echter geconstateerd dat de omvangrijke inactiviteit van ouderen een 'luxe' is die we ons niet langer kunnen veroorloven.

Het SCP signaleert een kleine kentering, namelijk dat de daling van het aantal oudere mannen dat werkt wordt gecompenseerd door het toegenomen aantal ouderen vrouwen dat langer doorwerkt. Hierdoor is dan wel enige stabiliteit bereikt maar dat lost de problemen rond de financiering van de uitkeringen niet op. De groep oudere werknemers moet zo snel mogelijk gaan groeien. Prikkels als het verlagen van de VUT of het verlagen van de loonkosten zijn maatregelen die tot nu toe onvoldoende gewerkt hebben.

Ouderen maken ook nauwelijks gebruik van de mogelijkheid opleidingen te volgen en daarmee hun arbeispositie te verbeteren. Het SCP concludeert, net als in 1993, dat de overheid voor de keuze staat de tendens dat ouderen vroegtijdig stoppen met werken met de daaruit volgende financiële consequenties te accepteren, of die ontwikkeling af te wijzen en maatregelen te nemen die de concurrentiekracht van ouderen moet versterken.

Tot die maatregelen behoren het opzetten van om- en bijscholingsprogramma's om oudere werknemers in staat te stellen hun baan langer te behouden. Werkgevers moeten dan - ondanks het ruime aanbod van jonge, hoogopgeleide werkzoekenden - bereid zijn te investeren in de scholing van ouderen. Wellicht is een financiële ondersteuning van de overheid noorzakelijk om dit te bereiken, zo stelt het SCP.

NRC Webpagina's
26 FEBRUARI 1997


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)