O P I N I E
|
NIEUWSSELECTIE
|
H O O F D A R T I K E L :
Stabiliteitspact
Het stabiliteitspact roept praktische en principiële problemen op. Het Verdrag van Maastricht, dat de criteria voor de overgang naar de Economische en Monetaire Unie (EMU) van één munt bevat, noemt maatregelen in de 'excessieve tekortprocedure' om landen aan te sporen hun financieringstekort onder de drempel van drie procent van het bruto nationale produkt te houden. In de aanloop naar de EMU blijkt al hoe moeilijk het is om die norm te halen. De ministers van Financiën zoeken nu naar hardere garanties zodat landen, eenmaal in de EMU, zich ook daadwerkelijk aan een beperking van hun tekorten houden. Daarbij is de nodige vooruitgang geboekt: de overheidsfinanciën dienen ,,dicht bij evenwicht'' te zijn (dat kan ook een begrotingsoverschot zijn) en overtreders van de drie-procentsnorm moeten een fikse boete betalen. Het probleem zit in de uitwerking. Er zijn omstandigheden denkbaar dat een tijdelijke overschrijding van de norm economisch onvermijdelijk en wellicht zelfs gewenst is. In geval van een ernstige recessie of plotselinge, externe gebeurtenissen kunnen oplopende begrotingstekorten helpen om de schokken op te vangen. Dan zou een automatische boeteclausule de schade alleen maar vergroten. En hier begint de discussie over ,,tijdelijke en uitzonderlijke omstandigheden''. Met hun bekende degelijkheid hebben de Duitsers voorgesteld dat een economische krimp van meer dan twee procent gedurende vier kwartalen een reden is om een overschrijding van de tekortnorm te aanvaarden. Een daling van het bnp met twee procent gedurende een jaar heet in het dagelijkse spraakgebruik een diepe economische recessie. Met uitzondering van Nederland dat dicht tegen de Duitse positie aanzit, vinden andere landen dit een te extreem standpunt. Met name de Fransen pleiten voor het inbouwen van een politiek element in de beoordeling.
DE WENS VAN de ministers van Financiën om de hoogte van tekorten, boetes en uitzonderingsomstandigheden in concrete cijfers vast te leggen, is begrijpelijk. Ze hopen op deze manier hun nationale collega-ministers tot matiging te kunnen dwingen. Bovendien is bij de aanloop naar de EMU duidelijk geworden hoe regeringen kunnen sjoemelen met de begrotingscijfers: Frankrijk door de creatieve boekhouding met de opbrengsten van de privatisering van France Télécom (de staat neemt de toekomstige pensioenbetalingen op zich) en Italië met de eurotax (de Italianen betalen in 1997 een extra belasting zodat het financieringstekort in de buurt van de EMU-norm komt, en in het volgende jaar wordt deze belasting weer teruggegeven aan de burgers). Of de verlenging met een jaar van de solidariteitsbelasting in Duitsland en de wijze waarop in Spanje met de winst van staatsbedrijven begrotingsgaten worden gedicht. Aan de verabsolutering van de cijfers kleven ook bezwaren. In de eerste plaats worden economische statistieken daarmee nog verder gepolitiseerd. Bij de vraag of de France Télécom-constructie geoorloofd was, lag het politieke oordeel ook al bij het Statistisch bureau van de Europese Unie. Het adagium 'leugens, grove leugens en statistieken' krijgt dan een nieuwe, Europese betekenis. In de tweede plaats roept een automatische toepassing van het stabiliteitspact de vraag naar democratische controle op. Niet de verantwoordelijke politici of de gekozen parlementariërs maar de computermodellen van de Europese Unie nemen besluiten. (Deels ligt dit besloten in de aard van de Economische en Monetaire Unie: het stabiliteitspact preciseert de economische kant van de muntunie. En het is ook juist dat, als landen hun overheidsfinanciën laten versloffen, de internationale kapitaalmarkten als anonieme, disciplinerende macht optreden.) Het derde bezwaar is dat economische veranderingen werkelijk onvoorzien kunnen zijn en dan breekt nood wet. Zonder die flexibiliteit zijn regels bij voorbaat ongeloofwaardig.
DESONDANKS BLIJFT het verstandig om harde afspraken in het stabiliteitspact neer te leggen. De aandrang om alles in strikte regels dicht te timmeren, verraadt een nog steeds bestaand wantrouwen tussen de beoogde EMU-partners. De vrijwillige overdracht van de monetaire soevereiniteit in de EMU is van een dusdanige politieke en economische betekenis dat deze met de grootste veiligheidswaarborgen omgeven dient te zijn. Ook met de waarborg dat de partners in het EMU-avontuur op begrotingsgebied geen gekke dingen kunnen doen.
|
NRC Webpagina's
7 DECEMBER 1996
|
Bovenkant pagina |