M E D I A
|
NIEUWSSELECTIE
|
Gênant moment
Door MARJOLEINE DE VOS
Dat viel in eerste instantie bitter tegen, want het lange artikel van Toine Moerbeek 'De geile noot of de ,,genade'' van Louis Andriessen (Het zevende visioen van Hadewych)' is precies zo wijdlopig en onduidelijk van strekking als de titel. Moerbeek valt Hadewych aan op haar extatische belevenissen: ,,Voor een kunstenaar vind ik zo'n zelfverlies funest''. Iemand die zich al bij voorbaat overgeeft, of het nu aan God is of aan de kunst, schrijft Moerbeek, die interesseert hem niet. Nu, dan niet, zou je zeggen, maar wat is er de zin van om Hadewych eeuwen na dato haar religieuze houding te verwijten - het is precies die houding die ons haar gedichten heeft bezorgd. Het is een hoogst eigenaardig betoog, dat van Moerbeek, die schrijft alsof hij zojuist een tamelijk ergerniswekkende brief van een zekere Hadewych heeft ontvangen. Zo krijgt de mystica de wind van voren vanwege haar ontzag voor 'Het Ontzagwekkende': ,,Ontzag hebben voor iets wat binnen een bepaalde groep ontzagwekkend genoemd wordt, noem ik geen ontzag'' schrijft Moerbeek. Daar zal Hadewych wel van schrikken. De naar alle kanten slingerende beweringen lopen min of meer verrassend uit op een interview met Louis Andriessen over zijn compositie 'Hadewych'. Dat interview is al evenzeer een aaneenschakeling van onduidelijke beweringen en gênante eigendunk, Moerbeek lijkt geen idee te hebben van wat een interview voor een lezer interessant zou kunnen maken. In ieder geval niet een interviewer die bij twee onbegrijpelijke antwoorden van Andriessen een nootje zet: ,,Andriessen wilde deze vragen plus antwoord verwijderen; maar ik heb dit niet gedaan, omdat ik deze passage juist als mijn 'genade'-moment beschouwde.'' Arme Andriessen. En arme lezer. Gelukkig staat er verder in deze Tirade wel het een en ander dat de moeite van het lezen waard is. Zelfs staat er precies het stuk in dat antwoord geeft op de vraag waarom men nu eigenlijk leest, namelijk om zo'n stuk tegen te komen: 'Ratelen op de Hembrug' van Guus Middag. Zijn artikel gaat aan de hand van een Oudfriese eeuwigheidsformule, een oud-Egyptische zonnegroet, een fragment van Nescio, een gedicht van Jan Kuijper en een gedicht van Kouwenaar over taal, tijd en eeuwigheid. Er staan veel zinnen in die men wel elke dag even zou willen lezen, zoals bijvoorbeeld die Oudfriese formule of het schitterende gedicht van Kouwenaar: ,,Soms ziet men helder wat al donker is/ en zit men haast weer heelhuids in zijn vlees, er is/ geen boom gerooid, geen woord gepleegd, men zet/ de klok terug, station hembrug''.
Tirade 365. Uitg. G.A. van Oorschot, abonnementen fl. 80-/jaar,losse nummers fl. 25,-.
|
NRC Webpagina's
2 DECEMBER 1996
|
Bovenkant pagina |