NIEUWSSELECTIE
KORTE
BERICHTEN
RADIO & TELEVISIE
MEDIA
|
'We vinden een laars of een hoofd of een hand'
Door ALFRED VAN CLEEF
CERSKA, 11 JULI. Een verlaten
kronkelweggetje vol kuilen leidt naar de plaats des onheils. Daar waar
een rol prikkeldraad en enkele IFOR-tanks de verdere doortocht
versperren vermengt de frisse berglucht zich plotseling met een
pregnante, weeïge geur.
De stank komt van het massagraf naast de weg, waar Bosnische
Serviërs een jaar geleden uit Srebrenica weggevoerde mannen
vermoordden en dumpten. In opdracht van het Joegoslavië-tribunaal
in Den Haag proberen vijftien experts onder leiding van de Amerikaanse
forensisch antropoloog dr. William Haglund bewijsmateriaal voor deze
oorlogsmisdaden te verzamelen. Tot nu toe troffen ze ten minste veertig
lichamen aan en talrijke losse lichaamsdelen.
Het onderzoek zal zich de komende maanden uitbreiden tot zes of zeven
andere massagraven, waarvan het bestaan aan het licht is gekomen door
satellietfoto's en getuigenissen van overlevenden.
,,Cerska is nog maar een klein veldje'', zegt Haglund, ,,maar het is een
aardig begin.'' Niet dat hij en zijn onder anderen uit Guatemalteken,
Chilenen, Amerikanen en Filippijnen bestaande team zich nog moeten
inwerken in de materie. Zo onderzochten de in Cerska werkzame
Zuidamerikanen in de afgelopen vijftien jaar massagraven over de hele
wereld. ,,Ze behoren tot de meest ervaren deskundigen op dit gebied'',
zegt Haglund. Veel leden van het team zijn lid van de organisatie
Physicians for Human Rights. Zelf is de 53-jarige Amerikaan - hoedje,
paars overhemd - net terug uit Rwanda.
Het team beschikt in het op 27 kilometer van Srebrenica gelegen Cerska
over een graafmachine en vele kleinere hulpstukken zoals emmertjes,
plastic containers, harken, schoppen en zelfs eetstokjes, waarmee
voorzichtig door de aarde wordt gewoeld. ,,We proberen pas in het
laatste stadium de lichaamsdelen te verwijderen'', legt Haglund uit,
,,want de context waarin we ze aantreffen is essentieel bij het
vaststellen van de bewijslast.''
De geruimde lijken en lichaamsdelen liggen onder plastic zeil, omdat ze
anders in het felle zonlicht uitdrogen. Zo snel mogelijk zal al het
materiaal voor verder onderzoek naar laboratoria worden overgebracht.
Binnenkort zullen voor dat onderzoek ook tandartsen, patholoog-anatomen
en radiologen naar Bosnië overkomen.
Haglund en zijn mannen hebben inmiddels van een aantal slachtoffers
kunnen vaststellen op welke wijze ze om het leven zijn gebracht, maar
daarover willen ze vooralsnog geen mededelingen doen. Eerder meldden ze
te vermoeden dat het gaat om moslims uit Srebrenica die door Bosnische
Serviërs in rijen langs de weg zijn geëxecuteerd, vervolgens
boven op elkaar gegooid en met aarde bedekt.
Het is moeilijk vast te stellen om hoeveel personen het gaat en of hun
handen waren gebonden. Haglund: ,,We vinden hier een laars en daar een
hoofd of een hand. We weten nog niet wat bij elkaar hoort.''
In eerste instantie verzamelen de onderzoekers 'post-mortem informatie':
ze stellen het geslacht vast, verzamelen identiteitspapieren en
onderzoeken gebitten, botten en vingerafdrukken.
Later wordt via 'ante mortem informatie' ook geprobeerd de identiteit
van de slachtoffers vast te stellen, onder meer met behulp van DNA- en
bloedonderzoek bij familieleden van de vermisten.
De duizenden vermoorde mannen uit Srebrenica bevinden zich niet alleen
in massagraven. Een team van 22 Finse specialisten - onder wie
politierechercheurs, odontologen en forensisch pathologen - trof op een
uitgestrekte berghelling nabij het Bosnisch-Servische plaatsje Kravica
de afgelopen tien dagen twintig à vijfendertig onbegraven
individuen aan, vermoedelijk allen vermoorde inwoners van Srebrenica.
Het betreffende gebied, vijftien kilometer ten westen van Srebrenica,
was al in januari bezocht door Elisabeth Rehn, de Hoge Commissaris voor
de Mensenrechten van de VN, die het ,,onvoorstelbaar'' zei te vinden dat
er verder niets met de slachtoffers gebeurde.
De Verenigde Naties vroegen daarop de Finse regering een
identificatieteam voor rampenslachtoffers te sturen. Maar het duurde een
half jaar voordat de Finnen daadwerkelijk aan de slag konden gaan. Aan
de vertraging lagen volgens teamleider Raimo Sintonen ,,politieke en
financiële redenen'' ten grondslag. Uiteindelijk kwam het geld op
tafel, een derde deel van het budget is afkomstig van de Nederlandse
overheid.
,,Ik heb heel wat lijken in mijn leven gezien'', zegt Sintonen, ,,maar
wat ik in Kravica aantrof was verbijsterend. Her en der liggen
lichaamsdelen, soms door beesten aangevreten. Naast die berghelling
staan huizen, dagelijks lopen er mensen langs en niemand die het
afgelopen jaar ook maar iets heeft gedaan om al die lichaamsdelen en
skeletten te bergen.'' Sterker nog, uit allerlei sporen bleek dat de
vermoorde moslims in de maanden na hun dood nog waren beroofd van
kledingstukken of geld, aldus de Finse politie-inspecteur.
Het Finse team kreeg geen bescherming van de IFOR-troepen. Sintonen:
,,Dat stond niet in hun mandaat, werd mij meegedeeld. We besloten het er
uiteindelijk toch maar op te wagen.'' Tot eergisteren ging dat goed.
Toen meldde de Bosnisch-Servische politie zich met een brief van de
regering in Pale, waarin de Finnen het bevel kregen hun werkzaamheden
onmiddellijk te staken. Sindsdien ligt het werk stil. Nu keren de Finnen
huiswaarts, om in Helsinki verder labarotorium-onderzoek te verrichten.
In Kravica bevinden zich volgens Sintonen ,,nog vele tientallen en
misschien zelfs honderden'' menselijke resten. ,,We hebben zelfs twee
complete lijken zomaar in het open veld moeten achterlaten.''
Terwijl het team van William Haglund gestaag doorgaat met het
onderzoeken van de graven, lopen de architecten van de massamoord op de
inwoners van Srebrenica en andere Bosnische steden nog altijd ongestoord
rond. Vooral de positie van generaal Ratko Mladic lijkt ongebroken.
Waarschuwingsborden waarop in zes talen staat vermeld dat
'buitenlanders' geen toegang hebben markeren zijn reusachtige domein -
65 kilometer lang en tien tot twintig kilometer breed - in de bergen bij
het plaatsje Han Pijesak. Leden van de Bosnisch-Servische militaire
politie lopen er gewapend rond.
Vanaf de hoofdstraat is een batterij artilleriegeschut te zien, waarvan
in Dayton is overeengekomen dat die mede door IFOR-troepen zou moeten
worden bewaakt. Maar terwijl overal elders in Bosnië de
IFOR-voertuigen af en aan rijden, zijn ze in Mladic' koninkrijkje
nergens te bekennen. Vorige maand probeerde IFOR wel in de buurt te
komen van de barakken van de generaal, maar ze werden door
Bosnisch-Servische tanks tegengehouden en door woedende burgers met
stenen bekogelden.
De signalementen van Ratko Mladic ('klein, pafferig, met rood gezicht')
en Radovan Karadzic ('bruingrijs haar, flamboyant') prijken met die van
46 anderen op een poster met 'Gezochte oorlogsmisdadigers' bij iedere
IFOR-controlepost. ,,Als u een van deze van oorlogsmisdaden beschuldigde
personen aantreft en de situatie laat het toe, arresteer hem dan
direct'', luidt de oekaze. Dat is tot nu toe nog niet gebeurd, hoewel de
doden vaak moeilijker te vinden lijken dan hun moordenaars. Zo is de
foto van de Bosnische Serviër Simo Zaric ('grijs haar, donkere
ogen') voorzien van zijn adres: Edvarda Kardeljastraat 76, Bosanski
Samac.
|
NRC Webpagina's
13 JULI 1996
|